Ger Dierx

mijn eigen archief

Noodkist
  • Home
  • Geestelijke Gezondheidszorg
  • Chronische ziekten
  • Vrijwilligerswerk
  • Ouderenzorg
  • Seksualiteit
  • Presentaties

Gedwongen opname in de psychiatrie

18 februari 2012 door Ger Dierx

De Wet bijzondere opneming psychiatrische ziekenhuizen (BOPZ) regelt dat mensen in bepaalde gevallen tegen hun zin kunnen worden opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis of een verpleeghuis. Dit mag alleen als ze een gevaar voor zichzelf of anderen zijn.

Soms de beste oplossing

Het komt voor dat iemand moet worden opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis (een GGZ-instelling of de psychiatrische afdeling van een ziekenhuis). Dit gebeurt als iemand een gevaar vormt voor zichzelf en/of voor anderen.

Een gedwongen opname is erg ingrijpend. U bent niet meer de baas over uw eigen leven. U moet meemaken dat andere mensen voor u beslissen. Misschien maakt u mee dat u voor uw leven of vrijheid vecht, letterlijk, en dat anderen u met lichaamskracht dwingen toch te doen wat zij willen. Dat is een verschrikkelijke ervaring, waar u een flinke knauw aan kunt overhouden.

Toch zit er soms niets anders op. Het kan voorkomen dat u tijdens een ernstige episode zo slecht voor uzelf zorgt dat uw gezondheid in gevaar komt. Het kan ook zijn dat u door uw gedrag anderen schade toebrengt of dat u zich zo ellendig voelt, dat u probeert om zich het leven te benemen. In zulke gevallen is een gedwongen opname de enige oplossing, gewoon om erger te voorkómen.

Wet bijzondere opneming psychiatrische ziekenhuizen (BOPZ)

U mag niet zonder goede redenen tegen uw zin opgenomen worden (of blijven). Hier zijn strenge regels voor. Deze zijn vastgelegd in de Wet bijzondere opneming psychiatrische ziekenhuizen (BOPZ). In de wet staat – in grote lijnen – onder welke voorwaarden een gedwongen opname is toegestaan, hoe deze moet verlopen en welke rechten u hebt tijdens de opname. In de Wet geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO) staat welke rechten u in het algemeen als patiënt hebt.

Nieuwe wet
Inmiddels is er een nieuwe wet in de maak die de BOPZ moet gaan vervangen: de Wet zorg en dwang. Deze wet beoogt een betere positie voor mensen met dementie of een verstandelijke beperking als zij door zorgverleners in hun vrijheid worden beperkt of tegen hun zin zorg moeten ondergaan. Wanneer de nieuwe wet in werking treedt is nog niet duidelijk.

Wanneer is gedwongen opname toegestaan?
Een opname onder dwang mag alleen als aan alle onderstaande voorwaarden is voldaan:

  • u bent in een situatie waarin u voor uzelf of uw omgeving gevaarlijk bent of waarin de kans op gevaar heel groot is
  • dit gevaar heeft duidelijk te maken met uw psychiatrische stoornis
  • een opname is de enige manier om het gevaar af te wenden
  • en u weigert om zich vrijwillig te laten opnemen

U bent een gevaar voor uzelf of uw omgeving
Voorwaarde voor een gedwongen opname is dat u een gevaar bent voor uzelf of uw omgeving. Er zijn verschillende situaties denkbaar waarin gedwongen opname wenselijk kan zijn. Uw eigen leven kan in gevaar zijn, bijvoorbeeld wanneer u zichzelf probeert te doden, of wanneer u zich tijdens een ernstige episode zó verwaarloost dat uw gezondheid schade oploopt. Ook anderen kunnen in gevaar zijn, bijvoorbeeld wanneer u roekeloos of agressief bent.

Maar ‘gevaar’ kan ook breder worden opgevat en te maken hebben met uw functioneren binnen de maatschappij en uw omgang met anderen. Ook al loopt uw leven en dat van anderen niet direct gevaar, uw gedrag kan tóch zo extreem zijn dat het uzelf of anderen schaadt. Voorbeelden van zulk gedrag zijn: grote schulden maken, al uw huisraad bij het grofvuil zetten of nachtenlang harde muziek draaien. U brengt daarmee uw ‘maatschappelijk of sociaal bestaan’ in gevaar, zoals dat heet. Ook deze gedragingen vallen daarom onder de Wet BOPZ.

Een opname is de enige uitweg
Pas als een gedwongen opname de enige manier is om het gevaar af te wenden, is dit toegestaan. U kunt immers vaak geholpen worden zonder een opname. In situaties waarin u voor uzelf of anderen een gevaar bent, lukt dat soms niet. Er is veel speciale hulp nodig en die is er alleen in een psychiatrisch ziekenhuis.

Hoe werkt de wet in de praktijk?

 

Er zijn veel situaties te bedenken waarin u een gevaar bent voor uzelf of uw omgeving.

Soms is er nog geen direct gevaar, maar is de kans op een gevaarlijke situatie wel heel groot. Er is dan geen acute crisis, maar een gedwongen opname is wel noodzakelijk om te voorkómen dat een crisis ontstaat. Dit gebeurt via een rechterlijke machtiging (RM).

Andere keren is het gevaar heel direct en is het nodig meteen in te grijpen. Er is dan wél een acute crisis. In dit geval bestaat de mogelijkheid van een spoedprocedure: de inbewaringstelling (IBS).

Opname via een rechterlijke machtiging
Opname via een rechterlijke machtiging (RM) gebeurt wanneer wel gedwongen opname nodig is, maar de situatie niet zo ernstig is dat direct moet worden ingrepen.

Wie kan een verzoek om rechterlijke machtiging indienen?
Voor een gedwongen opname via een rechterlijke machtiging (RM) is een verzoek nodig. Zo’n verzoek kan worden ingediend door:
– uw partner, broers en zussen, (klein)kinderen, (groot)ouders, ooms en tantes
– de officier van justitie; deze kan op eigen initiatief of op aandringen van anderen, bijvoorbeeld hulpverleners, een verzoek indienen

U kunt onder bepaalde voorwaarden ook zélf een rechterlijke machtiging aanvragen. Dit kunt u doen wanneer u wilt voorkomen dat u tijdens een opname vertrekt, bijvoorbeeld wanneer u verslaafd bent, wilt afkicken, maar nu al weet dat dit u erg zwaar zal vallen. Een machtiging die u zelf aanvraagt heet een machtiging op eigen verzoek.

Wat gebeurt er daarna?
De rechterlijke machtiging moet worden aangevraagd bij de officier van justitie. Die vraagt om een verklaring van een onafhankelijke psychiater. Als u al bent opgenomen – en de dwang nodig is om ervoor te zorgen dat u opgenomen blijft – regelt de geneesheer-directeur dat er een verklaring komt. Ook moet een behandelplan worden ingediend.

De rechter beoordeelt vervolgens of aan alle voorwaarden is voldaan. De rechter beslist pas als hij of zij genoeg informatie heeft verzameld. Dit gebeurt op basis van gesprekken met u, uw arts, partner, familie en anderen die bij het verzoek betrokken zijn, bijvoorbeeld uw huisarts. Tijdens het gesprek met de rechter hebt u recht op bijstand van een advocaat. Deze bereidt het gesprek met u voor en is er bij aanwezig. De rechter zorgt ervoor dat u een advocaat krijgt toegewezen. Dit kost u niets.

De beslissing van de rechter
Wanneer de rechter alle betrokkenen gehoord heeft en voldoende informatie heeft verzameld neemt hij of zij een beslissing. Dit gebeurt zo snel mogelijk en als u al opgenomen bent in elk geval binnen drie weken. De rechter kan, afhankelijk van uw situatie, verschillende soorten machtigingen afgeven:

  • De eerste rechterlijke machtiging, de voorlopige rechterlijke machtiging genoemd, duurt maximaal zes maanden, maar kan ook voor een
    kortere periode gelden. Gaat het daarna beter met u, dan kunt u meestal gewoon naar huis of, als u dat wilt, de behandeling vrijwillig
    voortzetten.
  • Het kan ook zijn dat uw behandelaars het nog niet verantwoord vinden dat u naar huis gaat. Ze vragen dan een verlenging van de
    machtiging aan, de zogenaamde voortgezette rechterlijke machtiging. Dat kan voor maximaal een jaar. Als u het daar niet mee eens bent,
    kunt u de directie van het ziekenhuis vragen om de machtiging te beëindigen. Als de directie dat niet wil, kunt u het de rechter vragen.
  • Hierboven kwam al aan bod dat u onder bepaalde voorwaarden ook zélf een verzoek kunt indienen u te laten opnemen. De duur van een
    rechterlijke machtiging op eigen verzoek is minimaal zes maanden en maximaal een jaar. Een mogelijkheid tot verlenging is er niet.
  • Ten slotte is gedwongen opname ook mogelijk bij een voorwaardelijke rechterlijke machtiging. Eigenlijk is een voorwaardelijke
    machtiging juist bedoeld om te voorkómen dat u wordt opgenomen. Wanneer u zich echter niet houdt aan de afspraken die zijn gemaakt
    over bijvoorbeeld het innemen van de medicijnen, of wanneer u gevaar veroorzaakt, kunt u echter tóch gedwongen worden opgenomen.

Verlof
Bent u opgenomen met een rechterlijke machtiging dan kunt u alleen met verlof als uw behandelend arts u hiervoor toestemming geeft. Aan dat verlof kunnen bepaalde voorwaarden verbonden zijn, bijvoorbeeld: u moet uw medicijnen blijven gebruiken. Als dit mogelijk is, bespreekt uw behandelend arts het verlof vooraf ook met een eventuele partner of met familieleden, zodat zij zich er op kunnen voorbereiden.

Wanneer eindigt een rechterlijke machtiging?

De rechterlijke machtiging eindigt na een bepaalde periode vanzelf wanneer geen verlenging van de machtiging is aangevraagd. U kunt de instelling waar u was opgenomen dan verlaten, tenzij u nog een tijdje vrijwillig opgenomen wilt blijven en uw behandelend arts het hier ook mee eens is.

Een rechterlijke machtiging kan op elk moment door de behandelend arts worden opgeheven. U kunt de instelling waar u bent opgenomen ook zelf om opheffing vragen als uw situatie verandert. Wordt dit verzoek afgewezen dan kunt u hiertegen in beroep bij de rechtbank.

Opname via een rechterlijke machtiging

 

Opname via een rechterlijke machtiging (RM) gebeurt wanneer wel gedwongen opname nodig is, maar de situatie niet zo ernstig is dat direct moet worden ingrepen.

Wie kan een verzoek om rechterlijke machtiging indienen?
Voor een gedwongen opname via een rechterlijke machtiging (RM) is een verzoek nodig. Zo’n verzoek kan worden ingediend door:

  • uw partner, broers en zussen, (klein)kinderen, (groot)ouders, ooms en tantes
  • de officier van justitie; deze kan op eigen initiatief of op aandringen van anderen, bijvoorbeeld hulpverleners, een verzoek indienen

U kunt onder bepaalde voorwaarden ook zélf een rechterlijke machtiging aanvragen. Dit kunt u doen wanneer u wilt voorkomen dat u tijdens een opname vertrekt, bijvoorbeeld wanneer u verslaafd bent, wilt afkicken, maar nu al weet dat dit u erg zwaar zal vallen. Een machtiging die u zelf aanvraagt heet een machtiging op eigen verzoek.

Wat gebeurt er daarna?
De rechterlijke machtiging moet worden aangevraagd bij de officier van justitie. Die vraagt om een verklaring van een onafhankelijke psychiater. Als u al bent opgenomen – en de dwang nodig is om ervoor te zorgen dat u opgenomen blijft – regelt de geneesheer-directeur dat er een verklaring komt. Ook moet een behandelplan worden ingediend.

De rechter beoordeelt vervolgens of aan alle voorwaarden is voldaan. De rechter beslist pas als hij of zij genoeg informatie heeft verzameld. Dit gebeurt op basis van gesprekken met u, uw arts, partner, familie en anderen die bij het verzoek betrokken zijn, bijvoorbeeld uw huisarts. Tijdens het gesprek met de rechter hebt u recht op bijstand van een advocaat. Deze bereidt het gesprek met u voor en is er bij aanwezig. De rechter zorgt ervoor dat u een advocaat krijgt toegewezen. Dit kost u niets.

De beslissing van de rechter
Wanneer de rechter alle betrokkenen gehoord heeft en voldoende informatie heeft verzameld neemt hij of zij een beslissing. Dit gebeurt zo snel mogelijk en als u al opgenomen bent in elk geval binnen drie weken.

De rechter kan, afhankelijk van uw situatie, verschillende soorten machtigingen afgeven:

  • De eerste rechterlijke machtiging, de voorlopige rechterlijke machtiging genoemd, duurt maximaal zes maanden, maar kan ook voor een kortere periode gelden. Gaat het daarna beter met u, dan kunt u meestal gewoon naar huis of, als u dat wilt, de behandeling vrijwillig voortzetten.
  • Het kan ook zijn dat uw behandelaars het nog niet verantwoord vinden dat u naar huis gaat. Ze vragen dan een verlenging van de machtiging aan, de zogenaamde voortgezette rechterlijke machtiging. Dat kan voor maximaal een jaar. Als u het daar niet mee eens bent, kunt u de directie van het ziekenhuis vragen om de machtiging te beëindigen. Als de directie dat niet wil, kunt u het de rechter vragen.
  • Hierboven kwam al aan bod dat u onder bepaalde voorwaarden ook zélf een verzoek kunt indienen u te laten opnemen. De duur van een rechterlijke machtiging op eigen verzoek is minimaal zes maanden en maximaal een jaar. Een mogelijkheid tot verlenging is er niet.
  • Ten slotte is gedwongen opname ook mogelijk bij een voorwaardelijke rechterlijke machtiging. Eigenlijk is een voorwaardelijke machtiging juist bedoeld om te voorkómen dat u wordt opgenomen. Wanneer u zich echter niet houdt aan de afspraken die zijn gemaakt over bijvoorbeeld het innemen van de medicijnen, of wanneer u gevaar veroorzaakt, kunt u echter tóch gedwongen worden opgenomen.

Verlof
Bent u opgenomen met een rechterlijke machtiging dan kunt u alleen met verlof als uw behandelend arts u hiervoor toestemming geeft. Aan dat verlof kunnen bepaalde voorwaarden verbonden zijn, bijvoorbeeld: u moet uw medicijnen blijven gebruiken. Als dit mogelijk is, bespreekt uw behandelend arts het verlof vooraf ook met een eventuele partner of met familieleden, zodat zij zich er op kunnen voorbereiden.

Wanneer eindigt een rechterlijke machtiging?
De rechterlijke machtiging eindigt na een bepaalde periode vanzelf wanneer geen verlenging van de machtiging is aangevraagd. U kunt de instelling waar u was opgenomen dan verlaten, tenzij u nog een tijdje vrijwillig opgenomen wilt blijven en uw behandelend arts het hier ook mee eens is.

Een rechterlijke machtiging kan op elk moment door de behandelend arts worden opgeheven. U kunt de instelling waar u bent opgenomen ook zelf om opheffing vragen als uw situatie verandert. Wordt dit verzoek afgewezen dan kunt u hiertegen in beroep bij de rechtbank.

Opname via inbewaringstelling (IBS)

 

Bij een acute crisis hebt u direct hulp nodig. Een gedwongen opname verloopt in dat geval via een inbewaringstelling (IBS).

Wie kan een verzoek om inbewaringstelling indienen?
Iedereen die vindt dat u een gevaar bent voor uzelf of voor uw omgeving kan dit melden bij een arts, GGZ-instelling of de politie. Ook als u al bent opgenomen en u wilt vertrekken terwijl uw behandelend arts wil dat u blijft, kunt u een inbewaringstelling krijgen.

Wat gebeurt er daarna?
De burgemeester geeft een inbewaringstelling af, nadat een psychiater of huisarts hiervoor een schriftelijk verzoek heeft ingediend. Deze procedure kost maar een paar uur. Vindt de burgemeester dat er een inbewaringstelling moet komen dan vult hij een formulier in en ondertekent het. U krijgt hiervan een kopie en ook uw naasten, zoals uw partner en familieleden, worden van de inbewaringstelling op de hoogte gesteld. De burgemeester zorgt ervoor dat u – gratis – bijstand van een advocaat krijgt.

De beslissing van de rechter
De verklaring van de burgemeester gaat samen met uw medische gegevens eerst naar een officier van justitie. Is deze het eens met de inbewaringstelling dan schakelt hij of zij een rechter in, die beslist of de inbewaringstelling terecht is en voortgezet moet worden. Om dit te kunnen beoordelen praat de rechter met u en uw advocaat en soms ook met anderen, zoals uw behandelend arts, familieleden of uw partner.

Wat gebeurt er daarna?
Als de rechter de inbewaringstelling goedkeurt, is deze drie weken geldig. Vaak heeft opname na drie weken al zoveel resultaat dat deze vrijwillig of ambulant (poliklinisch) kan worden voortgezet. Vindt de arts inbewaringstelling voor een langere periode nodig, dan moet hij of zij een rechterlijke machtiging aanvragen.

Wanneer eindigt een inbewaringstelling?
Een inbewaringstelling eindigt automatisch na drie weken. Wilt u dat deze eerder wordt opgeheven dan kunt u dit aan de rechter vragen als hij of zij over de inbewaringstelling met u een gesprek heeft. Een inbewaringstelling kan op elk moment door de behandelend psychiater worden opgeheven. U kunt de instelling waar u bent opgenomen ook zelf verzoeken u te ontslaan.

Welke rechten hebt u tijdens uw opname?

 

U hebt alle rechten, zoals elke burger. De rechten die zijn opgenomen in de Wet geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO) gelden dus ook. Dit betekent onder meer dat u een behandeling mag weigeren. Een gedwongen opname betekent dus niet automatisch een gedwongen behandeling.

Gedwongen behandeling
Gedwongen behandeling betekent dat een hulpverlener een bepaalde behandeling ondanks uw weigering tóch toepast. Dit kan bijvoorbeeld betekenen dat de verzorging gebeurt in een aparte kamer, dus zonder contact met andere mensen die zijn opgenomen. Het kan ook betekenen dat u via een infuus vocht en voeding of via een injectie medicijnen krijgt. Misschien betekent het dat uw bewegingsvrijheid wordt beperkt.

Een gedwongen behandeling is alleen toegestaan als een behandeling echt noodzakelijk is om te voorkómen dat u uzelf of anderen in gevaar brengt. Er gelden voor een gedwongen behandeling bepaalde regels waaraan uw behandelaar zich moet houden. Zo moet hij of zij de behandeling in uw behandelplan opschrijven, de geneesheer-directeur over de behandeling informeren en ook de Inspectie voor de gezondheidszorg en naasten zoals uw partner of naaste familieleden op de hoogte stellen. De Inspectie onderzoekt achteraf of de gedwongen behandeling echt nodig was en of het ziekenhuis zorgvuldig heeft gehandeld. Een gedwongen behandeling mag nooit langer duren dan nodig is.

Vertegenwoordiging
Een andere situatie waarin een gedwongen behandeling kan voorkomen is die waarin u wilsonbekwaam bent. U bent dan – bijvoorbeeld vanwege een psychische stoornis – niet in staat om zelfstandig beslissingen te nemen over uw behandeling, daarom doet een vertegenwoordiger dit voor u. Meestal bepalen uw hulpverleners, bijvoorbeeld uw behandelend arts, of u wilsbekwaam bent. U wijst zelf een vertegenwoordiger aan. In de praktijk is dit meestal de partner of een direct familielid.

De Wet geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO) bepaalt dat u alleen een gedwongen behandeling mag krijgen als u wilsonbekwaam bent en uw vertegenwoordiger hiervoor toestemming geeft. De behandeling moet dan wel nodig zijn om te voorkómen dat u of anderen ernstige schade oplopen. U mag op grond van de WGBO niet zomaar in een psychiatrisch ziekenhuis worden vastgehouden. Dit mag alleen als er een inbewaringstelling of rechterlijke machtiging is afgegeven.

Patiëntenvertrouwenspersoon
Uw rechten zijn belangrijk. Het is daarom goed er iets vanaf te weten. In het psychiatrisch ziekenhuis kunt u een afspraak maken met een patiëntenvertrouwenspersoon. Deze is niet in dienst van het ziekenhuis, maar van een onafhankelijke stichting. De patiëntenvertrouwenspersoon geeft voorlichting over uw rechten en helpt u om deze rechten in praktijk te brengen.

BOPZ-klachten
U hebt altijd het recht een officiële klacht in te dienen als u ergens niet tevreden over bent. Voor zaken die te maken hebben met de BOPZ is er een aparte klachtenprocedure. U kunt zelf een klacht indienen, maar ook uw familie en zelfs andere mensen die zijn opgenomen mogen dit doen.

Deze klachten worden behandeld door een BOPZ-klachtencommissie. Deze is in elk psychiatrisch ziekenhuis verplicht. De commissie bestaat in elk geval uit een psychiater en een jurist. Voor hulp bij het indienen van een klacht bij deze commissie kunt u terecht bij de patiëntenvertrouwenspersoon.

Hoe lang duurt de opname?

 

De reden dat u tegen uw zin wordt opgenomen, is omdat u een gevaar vormde voor uzelf of anderen. De gedwongen opname eindigt als dit gevaar is geweken. U kunt uw ontslag zelf aanvragen, maar anderen kunnen dit ook doen. De geneesheer-directeur van het ziekenhuis beslist of u inderdaad met ontslag kunt.

Vaak zijn er tussenstappen. Een eerste stap is bijvoorbeeld dat u op verlof mag. Daarbij gelden voorwaarden: dat u uw medicijnen neemt, dat u zich tijdens het verlof laat behandelen enzovoort. De volgende stap kan zijn om u te ontslaan, maar ook weer onder voorwaarden. Op die manier kunt u geleidelijk naar een definitief ontslag toe werken.

 

Categorie: Geestelijke Gezondheidszorg Tags: bopz, gedwongen opname, psychiatrie, verpleegkunde

Effectief omgaan met suïcidaliteit bij patiënten met schizofrenie of een aanverwante psychotische stoornis

15 februari 2012 door Ger Dierx

Deel A: Theoretische onderbouwing en aanbevelingen

Het doel van deze richtlijn is hulpverleners, in het bijzonder verpleegkundigen, te ondersteunen in het effectief omgaan met suïcidaliteit bij patiënten met schizofrenie of een aanverwante psychotische stoornis. De totale richtlijn bestaat uit twee delen (deel A en B) en twee losse werkboeken voor gebruik in de praktijk.
In het voorliggende deel van de richtlijn (deel A) wordt een theoretische onderbouwing van de richtlijn gegeven die resulteert in aanbevelingen voor het begeleiden van patiënten met schizofrenie bij wie sprake is van suïcidaliteit. Deze onderbouwing is hoofdzakelijk gebaseerd op een Amerikaanse richtlijn van de American Psychiatric Association die is verschenen in 2003 onder de titel Practice Guidelines for the Assessment and Treatment of Patients with Suicidal Behaviors. Aanvullend is gebruik gemaakt van literatuur die vanaf 2002 is gepubliceerd.

effectieve omgang met suicidaliteit bij patienten mey schizofrenie of een aanverwante psychotische stoornis deel a

Categorie: Geestelijke Gezondheidszorg Tags: psychiatrie, psychose, schizofrenie, suicide, verpleegkunde

Verpleegplan: Risico op suïcide

15 februari 2012 door Ger Dierx

 

 

 

 

P (probleem) Risico op suïcide: verhoogde kans dat iemand zichzelf van het leven berooft
E (etiologie, mogelijke oorzaak) Risicofactoren

Pathofysiologisch:

  • Negatieve gevoelens t.g.v. handicaps
  • Negatieve gevoelens t.g.v. terminale ziekte
  • Negatieve gevoelens t.g.v. chronische ziekte
  • Negatieve gevoelens t.g.v. chronische pijn
  • Negatieve gevoelens t.g.v. misbruik van psychoactieve middelen
  • Negatieve gevoelens t.g.v. verminderde verstandelijke vermogens
  • Schizofrenie
  • Bipolaire stoornis
  • Posttraumatisch syndroom
  • Persoonlijkheidsstoornis
  • Aanpassingsstoornis i.v.m. adolescentie
  • Somatoforme stoornis

Behandelingsgerelateerd:

  • Onbevredigend behandelresultaat
  • Voortdurende afhankelijkheid van: dialyse
  • Voortdurende afhankelijkheid van: insuline injecties
  • Voortdurende afhankelijkheid van: chemotherapie of bestraling
  • Voortdurende afhankelijkheid van: beademing

Situationeel:

  • Neerslachtigheid
  • Inadequate zelfhandhavingsvaardigheden
  • Ouderlijk of echtelijk conflict
  • Verslavingsproblematiek binnen het gezin
  • Kindermishandeling
  • Feitelijk of vermeend verlies van baan
  • Feitelijk of vermeend verlies van status of aanzien
  • Feitelijk of vermeend verlies van dreiging in de steek gelaten te worden
  • Feitelijk of vermeend verlies van naaste
  • Feitelijk of vermeend verlies van familiebanden
  • Wraakgevoelens wegens een feitelijke of vermeende kwetsing van lichaam of eigenwaarde

Ontwikkelingsgerelateerd:

  • Jongere: gevoelens in de steek gelaten te worden
  • Jongere: onrealistische ouderlijke verwachtingen t.a.v. kind
  • Jongere: druk van of afwijzing door leeftijdsgenoten
  • Jongere: verhuizing
  • Oudere: verlies t.g.v. pensionering
  • Oudere: verlies t.g.v. sociaal isolement
  • Oudere: verlies t.g.v. ziekte
S (signs, mogelijke uitingsvorm) Vaak of altijd aanwezig:

  • Zich ideeën vormen van zelfdoding
  • Eerdere pogingen tot zelfdoding

Regelmatig of vaak aanwezig:

  • Mededeling of observatie van depressie
  • Mededeling of observatie van negatief zelfbeeld
  • Mededeling of observatie van hallucinaties of wanen
  • Mededeling of observatie van misbruik van psychoactieve middelen
  • Mededeling of observatie van slechte impulscontrole
  • Mededeling of observatie van agitatie
  • Mededeling of observatie van wanhopigheid
  • Mededeling of observatie van hulpeloosheid
  • Mededeling of observatie van ontbreken van ondersteunend netwerk
  • Mededeling of observatie van emotionele pijn
  • Mededeling of observatie van vijandigheid
Resultaten Mogelijke zorgresultaten zijn:

  • Beheersing van suïcidale neigingen
  • Beheersing van verstoorde denkprocessen
  • Impulsbeheersing
Interventies Mogelijke interventies zijn:

  • Afleiding
  • Angstreductie
  • Assertiviteitstraining
  • Behandeling van middelenmisbruik: ontwenning van alcohol
  • Behandeling van middelenmisbruik: ontwenning van drugs
  • Bevordering van de coping
  • Bevordering van de eigen verantwoordelijkheid
  • Bevordering van de eigenwaarde
  • Bevordering van een adequaat geneesmiddelengebruik
  • Bevordering van het gevoel van veiligheid
  • Crisisinterventie
  • Gedragsmodificatie
  • Gedragsregulering
  • Gedragsregulering: zelfbeschadiging
  • Gezamenlijk doelen stellen
  • Ondersteuning bij de verwerking van schuldgevoelens
  • Ondersteuning bij het leren omgaan met boosheid
  • Preventie van middelenmisbruik
  • Realiteitsoriëntatie
  • Regulering van de omgeving: geweldspreventie
  • Regulering van de stemming
  • Suïcidepreventie
  • Training van de impulsbeheersing
  • Zorg bij wanen

 

Suïcidepreventie

 

Suïcidepreventie:

Het risico beperken dat de patiënt zichzelf iets aandoet met de bedoeling een eind aan zijn leven te maken.

Activiteiten:

  • Ga na in hoeverre er gevaar bestaat voor suïcide;
  • Behandel en begeleid alle psychiatrische aandoeningen of verschijnselen die een hoger risico op suïcide met zich meebrengen (bijvoorbeeld stemmingsstoornissen, hallucinaties, waanvoorstellingen, paniekreacties, drankmisbruik, rouw, persoonlijkheidsstoornissen, orgaanaandoeningen, crisissituaties);
  • Zorg indien nodig voor geneesmiddelen tegen de angst, de agitatie of de psychose en om de gemoedstoestand te stabiliseren;
  • Controleer de mond van de patiënt na toediening om zeker te zijn dat deze de geneesmiddelen niet hamstert om later een overdosis te kunnen nemen;
  • Ga na of de geneesmiddelen effectief zijn en of ze geen neveneffecten geven;
  • Betrek de patiënt indien mogelijk bij zijn behandelplan;
  • Leer de patiënt indien mogelijk copingsstrategieën;
  • Spreek met de patiënt een vastgestelde periode af waarin hij zichzelf geen schade zal berokkenen; vernieuw deze afspraak op gezette tijden;
  • Houd regelmatig contact met de patiënt, enerzijds om hem te laten zien dat u zorg voor hem draagt en voor hem open staat, anderzijds om hem de gelegenheid te geven over zijn gevoelens te praten;
  • Spreek openhartig en niet oordelend over suïcide;
  • Moedig de patiënt aan te bepalen met welke hulpverleners hij zal praten als de suïcideneiging zich aandient;
  • Vermijd het vaker te praten over suïcidepogingen uit het verleden, maar houd u bij de tegenwoordige tijd en richt u op de toekomst;
  • Overleg hoe in de toekomst om te gaan met suïcidale gedachten (bijvoorbeeld over de bijdragende factoren, met wie contact op te nemen, waar hulp te zoeken, hoe ideeën om zichzelf schade te berokkenen te verminderen);
  • Tref voorzorgsmaatregelen voor de patiënt met hoog suïciderisico (bijvoorbeeld continue observatie van de patiënt, creëren van een beschermende omgeving);
  • Plaats de patiënt in een omgeving met zo min mogelijk beperkingen waarin toch de noodzakelijke observatie kan plaatsvinden;
  • Controleer het suïciderisico regelmatig (op zijn minst dagelijks) om de te nemen voorzorgsmaatregelen aan te kunnen passen;
  • Overleg met het behandelteam alvorens de voorzorgsmaatregelen te wijzigen;
  • Controleer zo nodig bij de opname de patiënt en zijn persoonlijke bezittingen op de aanwezigheid van (potentiële) wapens;
  • Controleer regelmatig de omgeving en verwijder gevaarlijke voorwerpen;
  • Versper indien nodig de toegang tot ramen, tenzij deze op slot zitten en onbreekbaar zijn;
  • Laat de patiënt zo weinig mogelijk gebruik maken van potentiële wapens (bijvoorbeeld scharen/messen en voorwerpen die als touw kunnen worden gebruikt);
  • Bewaak de patiënt bij het gebruik van voorwerpen die als wapen kunnen dienen (bijvoorbeeld scheermessen);
  • Maak zo nodig gebruik van beschermende interventies (bijvoorbeeld ruimte-inperking, separeren, fixeren) als de patiënt de neiging zichzelf schade te berokkenen niet kan beheersen;
  • Stel andere zorgverleners op de hoogte van het risico en relevante veiligheidsoverwegingen;
  • Geef de patiënt die is opgenomen een kamer dicht bij de zusterpost om hem beter in het oog te kunnen houden;
  • Verhoog het bewakingsniveau op een afdeling wanneer de verpleegkundige bezetting laag is (bijvoorbeeld tijdens MDO, overdracht, bij maaltijden, in het weekend, bij verwarring op de zusterpost);
  • Denk na over methoden om het alleen zijn van de patiënten de gelegenheid om op kwade gedachten te reageren te verminderen;
  • Observeer, noteer en rapporteer iedere verandering in stemming of gedrag die kan wijzen op een toegenomen risico voor suïcide en noteer de resultaten van de regelmatige controles;
  • Betrek de familie bij de ontslagprocedure (geef bijvoorbeeld voorlichting over de ziekte en de geneesmiddelen, het herkennen van toenemende suïcideneigingen, de voornemens die de patiënt heeft om met zijn gedachten over suïcide om te gaan, de hulpbronnen in de samenleving).

 

Regulering van de stemming

 

Regulering van de stemming: Zorg dragen voor de veiligheid, het stabiliseren, het herstel en het blijvend herstel van een patiënt die in een disfunctionerende, een depressieve of een eufore stemming verkeert.

Activiteiten:

  • Beoordeel de stemming (bijvoorbeeld aan de hand van tekenen, symptomen, de individuele anamnese), zowel aan het begin van de behandeling als, met regelmatige tussenpozen, gedurende het verloop;
  • Maak indien van toepassing, gebruik van vragenlijsten voor zelfonderzoek (bijvoorbeeld Beck Depression Inventory, functionele statussschalen);
  • Ga na of de patiënt zijn eigen veiligheid of die van anderen in gevaar brengt;
  • Neem de nodige voorzorgsmaatregelen om de patiënt en/of anderen te beveiligen voor lichamelijk letsel (bijvoorbeeld zelfmoord, zelfmutilatie, op de vlucht slaan, geweld);
  • Zorg voor behandeling of stuur door naar een behandelende instantie van drugsmisbruik, als drugsmisbruik een factor is die bijdraagt aan de stemmingsstoornis;
  • Verwijs de patiënt door voor onderzoek en/of behandeling van een mogelijk lichamelijk lijden dat ten grondslag kan liggen aan een stemmingsstoornis (bijvoorbeeld schildklieraandoeningen);
  • Controleer in hoeverre de patiënt in staat is zichzelf te verzorgen (bijvoorbeeld verzorging van het uiterlijk, persoonlijke hygiëne, inname en uitscheiding van voeding en vocht);
  • Help de patiënt zo nodig bij de persoonlijke verzorging;
  • Bewaak de lichamelijke toestand van de patiënt (bijvoorbeeld lichaamsgewicht en vochtstatus);
  • Bewaak en reguleer het activiteitenniveau en de omgevingsprikkels, al naar gelang de behoeften van de patiënt;
  • Help de patiënt een normale slaap/waakcyclus te handhaven (bijvoorbeeld door geplande rustperioden, ontspanningsoefeningen, sederende medicatie en beperking van cafeïnegebruik);
  • Help de patiënt als hij daartoe in staat is in toenemende mate voor zichzelf te zorgen;
  • Geef de patiënt de gelegenheid lichamelijk actief te zijn (bijvoorbeeld wandelen, steppen, hometrainer);
  • Controleer de cognitieve functies (bijvoorbeeld de concentratie, aandacht, geheugen, vermogen informatie op te nemen, vermogen tot besluitvorming);
  • Gebruik eenvoudige taal en beperk je tot het hier en nu, en tot concrete zaken, bij het communiceren met een in cognitieve functies beperkte patiënt;
  • Gebruik geheugensteuntjes en visuele hulpmiddelen om de patiënt met cognitieve beperkingen te helpen;
  • Laat de in zijn cognitieve functies beperkte patiënt niet te veel zelf beslissen;
  • Leer de patiënt zo nodig besluitvormingstechnieken;
  • Moedig de patiënt aan om zodra hij daartoe in staat is toenemend ingewikkelde besluitvorming aan te gaan;
  • Moedig waar nodig de patiënt aan een actieve rol te spelen bij zijn behandeling en zijn revalidatie;
  • Neem regelmatig contact op met de patiënt om zorg te laten blijken en/of de patiënt de gelegenheid te geven  over zijn gevoelens te praten;
  • Help de patiënt bewust zijn stemming in de gaten te houden (bijvoorbeeld door punten te geven op een schaal van 10 en/of door een dagboek bij te houden);
  • Help de patiënt na te gaan of er bepaalde gedachten of gevoelens ten grondslag liggen aan de gestoorde stemming;
  • Beperk de tijd die de patiënt mag besteden aan het uiten van negatieve gevoelens en/of het vertellen over gemaakte fouten;
  • Help de patiënt zijn gevoelens op een gepaste wijze af te reageren (bijvoorbeeld creatieve therapie, intensief sporten);
  • Help de patiënt uitlokkende factoren vast te stellen van zijn disfunctionele stemming (bijvoorbeeld verstoorde chemische balansen, situationele stressoren, lichamelijke problemen);
  • Help de patiënt na te gaan in hoeverre de uitlokkende factoren kunnen worden veranderd;
  • Help de patiënt na te gaan welke sterke kanten/capaciteiten hij kan aanwenden om de factoren die zijn disfunctionele stemming hebben uitgelokt te wijzigen;
  • Leer de patiënt nieuwe coping- en probleemoplossingsvaardigheden;
  • Moedig de patiënt aan om, zover hij dat kan, sociale interactie en activiteiten met anderen aan te gaan;
  • Zorg voor sociale vaardigheids- en assertiviteitstrainingen voor zover nodig;
  • Geef de patiënt feedback over de (al dan niet) gepastheid van zijn sociale gedrag;
  • Maak gebruik van grenzen stellen en gedragsregulerende strategieën om een manische patiënt te helpen zich te onthouden van opdringerig of ontwrichtend gedrag;
  • Maak gebruik van restrictieve interventies (bijvoorbeeld ruimte-inperking, separeren, fixeren); om onveilig of ongepast gedrag te reguleren als minder restrictieve gedragsregulerende interventies geen effect hebben;
  • Reguleer en behandel hallucinaties en/of waanvoorstellingen die bij de stemmingsstoornis kunnen optreden;
  • Dien zo nodig stemmingregulerende medicatie toe (bijvoorbeeld antidepressiva, lithium, anticonvulsiva, antipsychotica, anxiolytica, hormonen, vitaminen);
  • Controleer op bijwerkingen en ga na welk effect de medicatie heeft op de stemming;
  • Bewaak en bevorder de therapietrouw ten opzichte van de medicatie bij de patiënt;
  • Geef de patiënt en significante anderen uitleg over ECT/lichttherapie;
  • Geef de patiënt/significante anderen uitleg over te gebruiken medicijnen;
  • Geef de patiënt/significante anderen uitleg over de ziekte indien de disfunctionele stemming samenhangt met een ziekte (bijvoorbeeld depressie, manie, premenstrueel syndroom);
  • Zorg zo nodig voor follow-up buiten de zorginstelling, met de juiste tussenpozen.

Ondersteuning bij de verwerking van schuldgevoelens

Ondersteuning bij de verwerking van schuldgevoelens: de patiënt helpen omgaan met pijnlijke gevoelens van (feitelijke of vermeende) verantwoordelijkheid.

Activiteiten:

  • Help de patiënt/familie pijnlijke schuldgevoelens te onderkennen;
  • Help de patiënt/familie na te gaan in welke situaties deze gevoelens optreden of naar boven komen;
  • Help de patiënt/familie na te gaan hoe zij zich gedragen in de schuldsituatie;
  • Verleen indien van toepassing geestelijke ondersteuning of verwijs de patiënt/familie daarvoor door.

Gedragsregulering: zelfbeschadiging

Gedragsregulering: zelfbeschadiging: de patiënt helpen automutilerend of ander zelfbeschadigend gedrag te beperken of te stoppen.

Activiteiten:

  • Ga na wat de reden is voor/oorzaak is van het gedrag;
  • Ga na welk gedrag, gezien het niveau van cognitief functioneren en het vermogen tot zelfbeheersing, van de patiënt mag worden verwacht en welke consequenties kunnen worden verbonden aan gedragingen die niet aan de verwachtingen voldoen;
  • Deel de gedragsverwachtingen en daaraan gekoppelde consequenties aan de patiënt mede;
  • Verwijder gevaarlijke voorwerpen uit de omgeving van de patiënt;
  • Pas zo nodig beschermende middelen (bijvoorbeeld fixatiemiddelen, helm) toe om de mobiliteit van de patiënt en het risico dat hij zichzelf schade toebrengt, te beperken;
  • Bewaak de patiënt en zijn omgeving voortdurend;
  • Bespreek de risico’s met de andere zorgverleners;
  • Geef de patiënt indien van toepassing instructies over copingsstrategieën (bijvoorbeeld assertiviteitstraining, impulsbeheersingstraining, progressieve spierontspanning);
  • Anticipeer op situaties die tot zelfbeschadiging kunnen leiden en neem maatregelen om dat te voorkomen;
  • Help de patiënt na te gaan welke situaties en/of gevoelens tot zelfbeschadiging kunnen leiden;
  • Sluit indien van toepassing een overeenkomst met de patiënt waarin wordt vastgelegd dat hij zichzelf geen schade zal toebrengen;
  • Moedig de patiënt aan met de zorgverleners te praten als hij de neiging krijgt zichzelf schade toe te brengen;
  • Leer de patiënt effectief copinggedrag en gepaste manieren om zijn gevoelens te uiten en bekrachtig deze gedragingen;
  • Geef de patiënt zo nodig medicijnen om zijn angst te verminderen, zijn stemming te stabiliseren en de mate van zelfstimulatie terug te dringen;
  • Bejegen de patiënt die zichzelf beschadigt op kalme, niet-bestraffende wijze;
  • Voorkom positieve bekrachtiging van zelfbeschadigend gedrag;
  • Neem de van tevoren besproken maatregelen, indien de patiënt zelfbeschadigend gedrag vertoont;
  • Plaats de patiënt in een meer beschermende omgeving (bijvoorbeeld ruimtebeperking of separatie) als de zelfbeschadigende impulsen/gedragingen escaleren;
  • Help de patiënt, al naar gelang het niveau van cognitief functioneren, de consequenties van het zelfbeschadigende gedrag te aanvaarden (bijvoorbeeld de zelf toegebrachte wonden zelf verbinden);
  • Help de patiënt na te gaan welke situaties en gevoelens het zelfbeschadigende gedrag hebben uitgelokt;
  • Help de patiënt na te gaan welke andere, meer passende copingsstrategieën hij had kunnen toepassen en wat het effect daarvan zou zijn geweest;
  • Controleer of eventuele medicijnen bijwerkingen hebben en of de beoogde gedragsresultaten worden behaald;
  • Geef de patiënt/significante anderen uitleg over de toegepaste medicijnen;
  • Leg de familie/significante anderen uit hoe ze buiten de zorgomgeving om kunnen gaan met het zelfbeschadigend gedrag;
  • Geef, indien het zelfbeschadigend gedrag samenhangt met een ziekte (bijvoorbeeld borderline persoonlijkheidsstoornis of autisme), voorlichting over de ziekte;
  • Wees alert op zelfbeschadigende impulsen die kunnen uitmonden in suïcidale gedachten/handelingen.

Emotionele ondersteuning

Definitie: De patiënt in tijden van stress geruststellen, accepteren en aanmoedigen.

Activiteiten:

  • Bespreek de emotionele gebeurtenis(sen) met de patiënt;
  • Moedig het gebruik van gepaste afweermechanismen aan;
  • Help de patiënt gevoelens van angst, boosheid of verdriet te onderkennen;
  • Moedig de patiënt aan gevoelens van angst, boosheid of verdriet te uiten;
  • Bespreek de gevolgen van onverwerkte schuld- of schaamtegevoelens;
  • Luister naar de patiënt die zijn gevoelens en overtuigingen verwoordt;
  • Help de patiënt na te gaan hoe hij normaal gesproken met zijn angsten omgaat;
  • Ondersteun de patiënt tijdens de verschillende fasen van het rouwproces (ontkenning, boosheid, onderhandeling en acceptatie);
  • Ga na welk doel boosheid, frustratie en woede voor de patiënt dienen;
  • Moedig de patiënt aan te praten of te huilen om zijn emoties af te reageren;
  • Blijf bij de patiënt wanneer hij angstig is en maak hem duidelijk dat hij zich lichamelijk en geestelijk veilig kan voelen;
  • Ondersteun de patiënt bij de besluitvorming;
  • Beperk de cognitieve belasting wanneer de patiënt zich ziek of vermoeid voelt;
  • Verwijs de patiënt zo nodig door voor counseling.

 

Categorie: Geestelijke Gezondheidszorg Tags: psychiatrie, suicide, verpleegkunde

De kracht van humor en paradox

15 februari 2012 door Ger Dierx

DE KRACHT VAN HUMOR EN PARADOX,  preventie van depressie bij adolescenten

In dit artikel wordt het belang van depressie-preventie voor jongeren aangetoond, waarbij wordt aangesloten op twee voorgaande artikelen in het Bulletin van oktober 2000: ‘Depressie – een inleiding in termen en begrippen’ en ‘Zwaar weer op komst?’,
over preventieprojecten voor jongeren. Vervolgens worden uitgangspunten, opzet en praktijk van de bekendste en meest gebruikte cursus in Nederland toegelicht, een cursus waar wij positieve ervaringen mee opdeden.

humor en paradox.PDF

Categorie: Geestelijke Gezondheidszorg Tags: bejegening, depressie, jongeren, psychiatrie, verpleegkunde

Ziekte van Parkinson en dementie

15 februari 2012 door Ger Dierx

Van de mensen van 55 jaar en ouder lijdt 1,4% aan de ziekte van Parkinson. Van de ouderen tussen de 85 en 95 jaar lijden 4 op de 100 personen aan die ziekte. Dit is veel meer dan tot voor kort werd aangenomen. Vooral onder de oudsten wordt de ziekte vaak niet herkend. Dat blijkt uit een studie ‘Epidemiologie van de ziekte van Parkinson’ aan de Erasmus Universiteit Rotterdam.

Met de vergrijzing van de bevolking zullen in Westerse landen steeds grotere aantallen mensen getroffen worden door neurologische aandoeningen waarbij sprake is van een versnelde veroudering van het zenuwstelsel. Van deze aandoeningen is bij ouderen de ziekte van Parkinson, na de ziekte van Alzheimer, de meest voorkomende.
Patiënten die lijden aan de ziekte van Parkinson hebben in het begin slechts geringe klachten, zoals wat beven van de hand in rust of een geringe traagheid bij bewegen. Vaak worden deze klachten in het begin niet onderkend en worden ze toegeschreven aan de ouderdom. Pas later vallen de symptomen op als afwijkend en wordt de diagnose van Parkinson gesteld.

 1. Wat is Parkinson?

De ziekte van parkinson, genoemd naar de Engelse arts James Parkinson is een hersenziekte waarbij zenuwcellen, vooral de zenuwcellen van de substantia nigra (“zwarte stof”), langzaam afsterven.

De cellen van de substantia nigra hebben als taak dopamine te produceren, door de ziekte van parkinson ontstaat dus een dopamine tekort. Door een tekort aan dopamine gaan de hersenkernen die betrokken zijn bij de centrale bewegingen slechter gaan functioneren. De gevolgen hiervan zijn langzaam en weinig bewegen, trillen, voorovergebogen lopen en stijve spieren.

2. Oorzaken van Parkinson

Bij de ziekte van parkinson is er een soort afbraakproces (degeneratie) in een bepaald gebied in de hersenen: de ‘zwarte kernen’ (substantia nigra). Deze hersenkernen zijn van vitaal belang voor het soepel verlopen van bewegingen. Door verdwijnen van zenuwcellen in deze kernen wordt er niet voldoende dopamine gemaakt. Dopamine is een neurotransmitter, een stof die nodig is om zenuwimpulsen van de ene zenuwcel op de andere over te brengen. De verschijnselen van de ziekte van Parkinson worden pas merkbaar wanneer ongeveer 70 procent van de dopamine producerende zenuwcellen verdwenen is.

De oorzaak (het is waarschijnlijk dat er verschillende oorzaken zijn) van de ziekte van parkinson, van het afsterven van de hersencellen in de zwarte kernen, is nog niet precies bekend. Onder de microscoop zijn in sommige cellen van de zwarte kernen kleine ronde vormsels te zien – de insluitlichaampjes van Lewy (genoemd naar de ontdekker ervan). Daaraan kan achteraf (na het overlijden) met zekerheid worden vastgesteld of het inderdaad om de ziekte van parkinson ging.

De laatste jaren is er veel onderzoek gedaan naar het ontstaan en de samenstelling van deze ‘Lewy bodies’ en daaruit is gebleken dat zij onder andere afbraakproducten van dopamine bevatten. Vooral de ontdekking van een aantal erfelijke vormen van parkinson heeft bijgedragen aan inzicht hoe bepaalde fouten in de stofwisselingsstoornis van deze cellen schade kan aanrichten. Deze fouten hebben onder andere te maken met de functie en de afbraak van bepaalde eiwitten, zoals het alpha-synucleïne en het tau-eiwit. Omdat er bij de ziekte van parkinson een stoornis in deze eiwitten bestaat wordt deze aandoening tegenwoordig ook ingedeeld bij de ‘synucleopathie’ en bij de ’tauopathie’.

3. Kenmerken

3.1 Motorische Verschijnselen

De ziekte van parkinson kan een groot aantal motorische verschijnselen met zich meebrengen.

De kernverschijnselen bij de ziekte van parkinson zijn:

  • Rigiditeit (stijfheid van de ledematen)
  • Akinesie (hypokinesie) (bewegingsarmoede)
  • Rusttremor (trillen bij rust) (eerst aan één hand, arm of been, later aan beide)
  • Gestoorde (voorovergebogen) houding en gestoorde houdingsreflexen

Andere motorische symptomen die zich voordoen bij de ziekte van parkinson zijn:

  • Micrografie (klein en kriebelig schrijven)
  • Maskergelaat (uitdrukkingsloos gezicht)
  • moeilijk slikken en spreken
  • Verminderde opvangreflexen en balans
  • Moeite om te starten of veranderen van beweging (wisselen van motorisch programma).
  • Afwijkend looppatroon: neiging steeds harder te gaan lopen, met kleine passen (omdat een normaal looppatroon niet goed lukt, laten patiënten zich voorover vallen en “lopen” ze op hun opvangreactie)

3.2 Symptomen van het autonoom zenuwstelsel

Het autonoom zenuwstelsel regelt de spijsvertering en het verwijden en vernauwen van bloedvaten. Maar ook de ademhaling, en de hartslag staan onder invloed van het autonome zenuwstelsel.

De ziekte van parkinson dient ook schade toe aan het autonoom zenuwstelsel, de symptomen hiervan zijn:

  • Overmatige talgproductie
  • Speekselvloed
  • Overmatige transpiratie
  • Obstipatie
  • Urineverlies
  • Orthostatische hypotensie (dalen van de bloeddruk bij overeindkomen, met duizeligheid als gevolg)

3.3 Psychische Verschijnselen

Bij de ziekte van Parkinson kunnen na verloop van tijd allerlei psychische klachten optreden.

Veel mensen met de ziekte kennen perioden waarin ze voortdurend somber zijn. Ze beleven geen plezier meer aan hun normale bezigheden, zijn doodmoe en kunnen zich slecht concentreren. Deze klachten vat men samen onder het ziektebeeld ‘Parkinson-depressie’.

Andere psychische verschijnselen die zich kunnen voordoen bij de ziekte van parkinson zijn:

  • Vermoeidheid
  • Concentratieproblemen
  • Dementie
  • Psychose (Hallucinaties)

3.4 Zintuiglijke Stoornis

Bij de ziekte van parkinson kunnen ook stoornissen plaatsvinden in de zintuigen.

In de meeste gevallen vinden er reukstoornissen plaats. Vaak is het ook het geval dat de reukstoornissen het eerste merkbare symptoom van de ziekte van parkinson is.

De zintuiglijke stoornissen zijn vaak de oorzaak van een overschot aan dopamine. Er is niet geheel duidelijk hoe er een dopamine overschot kan onstaan als de ziekte parkinson de dopamine produceerde cellen afbreekt. Momenteel lopen er onderzoeken om dit te onderzoeken. Er wordt gedacht dat er in cellen buiten de substantia nigra dopamine wordt geproduceerd om de uitval in de substantia nigra op te vangen. Maar dit is enkel een hypothese

3.5 Overige

Bij de ziekte van parkinson vinden ook stoornissen plaats die niet in een groep zijn in te delen. Het komt vaker voor dat patiënten die aan de ziekte van parkinson leiden slaapstoornissen of seksuele stoornissen hebben.

Deze stoornissen zijn bijwerkingen van medicijnen, in de meeste gevallen gaat het om de antidepressiva die veel parkinson patiënten nemen.

Er zijn medicijnen die als bijwerking hebben dat de seksuele opwinding verminderd maar er zijn ook medicijnen die de seksuele opwinding vergroten dit is het geval bij een aantal dopamine agonisten en voor levodopa. Voor patiënten is het vaak moeilijk om hiermee om te gaan, in veel gevallen doet het de patiënt goed als hij/zij iemand heeft waarmee om er openlijk over te praten.

Parkinson patiënten dienen dus goed op te letten of de medicijnen die gebruikt worden de ziekte van parkinson niet verergeren, veel antidepressiva verergeren namelijk ook de symptomen zoals de rusttremor (trillen bij rust).

4. Diagnose

De cellen van de substantia nigra hebben als taak dopamine te produceren en die via hun uitlopers naar het striatum, onderdeel van de basale ganglia te brengen. Door de ziekte van Parkinson ontstaat dus dopamine-tekort in de basale ganglia, waardoor deze hersenkernen die belangrijk zijn voor het uitvoeren van bewegingen, slechter gaan functioneren. Langzaam en weinig bewegen, trillen, voorovergebogen lopen en stijve spieren zijn het gevolg .

Recent wetenschappelijk onderzoek heeft aangetoond dat ook in andere gebieden van de hersenen celafbraak optreedt, met onder meer reukstoornissen, stoornissen van het autonoom zenuwstelsel, psychische stoornissen (depressie, initiatief verlies) en cognitieve stoornissen (geheugen en tempo van informatieverwerking) als gevolg. In de afstervende zenuwcellen worden bij microscopisch onderzoek “Lewy bodies” aangetroffen, die het eiwit alpha-synucleíne bevatten, waarmee bij de ziekte van Parkinson kennelijk iets mis gaat. De precieze oorzaak van de meeste gevallen van de ziekte van Parkinson is vooralsnog onbekend. Bij een klein gedeelte van de patiënten is aan te tonen dat de ziekte veroorzaakt wordt door een genetische afwijking of door vergiftiging met een stof als Mangaan. Mogelijk speelt in de nog onverklaarde meerderheid van de gevallen een combinatie van genetische factoren en externe schadelijke stoffen een rol.

5. Hoe wordt de ziekte van Parkinson behandeld?

De ziekte van Parkinson is niet te genezen. De behandeling bestaat uit het bestrijden van de symptomen.

Parkinsonsverschijnselen worden meestal behandeld met een combinatie van verschillende geneesmiddelen. Die geneesmiddelen moeten een aantal keer per dag ingenomen worden. Daarbij kunnen vervelende bijwerkingen optreden, zoals misselijkheid, verwardheid, slapeloosheid, geheugenstoornissen of overtollige bewegingen. Over het algemeen geldt hoe lager de dosering van een geneesmiddel, hoe minder kans op bijwerkingen.

Bepaalde geneesmiddelen kunnen na langdurig gebruik zogenaamde on-off effecten geven: de ernst van de klachten wisselt dan sterk, per dag of zelfs per uur.

  • In het beginstadium van de ziekte gebruikt men meestal ofwel levodopa ofwel een dopamine-agonist (zoals cabergoline, pergolide, ropinirol, pramipexol en bromocriptine), ofwel een associatie van beide. Levodopa wordt in de hersenen omgezet in dopamine – de stof waaraan de Parkinsonpatiënt een tekort heeft. Deze stof is heel belangrijk voor het soepel laten verlopen van bewegingen.
  • Levodopa is het snelst werkzaam en het meest doeltreffend op de Parkinsonsymptomen, maar er is het risico van motorische complicaties (motorische fluctuaties, dyskinesieën).
  • De dopamine-agonisten zijn doeltreffend op de Parkinsonsymptomen, en vroegtijdig gebruik ervan in monotherapie, in het bijzonder bij jonge patiënten (tot ongeveer 50 jaar), laat in sommige gevallen toe een behandeling met levodopa uit te stellen.
  • De dopamine-agonisten kunnen geassocieerd worden met levodopa, ofwel van bij het begin van de behandeling wat toelaat het optreden van motorische complicaties door levodopa te vertragen, ofwel in een later stadium wanneer motorische fluctuaties door levodopa optreden.
  • Selegiline wordt eveneens voorgesteld voor de behandeling van Parkinsonsymptomen maar zijn activiteit tegen de ziekte van Parkinson lijkt zwak.
  • Entacapon, steeds in associatie met levodopa, laat toe de motorische fluctuaties door levodopa te verminderen.
  • De anticholinergica zijn vooral doeltreffend tegen het beven. Deze remmers zorgen ervoor dat de dopamine in evenwicht komt met de stof acetylcholine. Beide stoffen zijn nodig om bewegingen goed te laten verlopen. Anti-cholinergica verminderen verder speekselvloed en overtollige transpiratie.
  • In aanwezigheid van dyskinesieën door levodopa, kan amantadine (eigenlijk een antigriepmiddel) of apomorfine overwogen worden.

De laatste tijd wordt ook geëxperimenteerd met chirurgie (Deep Brain Stimulation) waarbij bepaalde delen van de hersenen die verantwoordelijk zijn voor het beven, worden stilgelegd, of via elektrische impulsen worden gestimuleerd om het beven tegen te gaan. Deze operaties worden vooral bij jongere patiënten toegepast.

Ook fysiotherapie kan helpen om de bewegings- , slaap- en slikproblemen beheersbaar te houden.

6. Parkinsonismen

Parkinsonismen is een verzamelterm voor aandoeningen die lijken op de ziekte van Parkinson. Voor een deel leiden ze tot dezelfde verschijnselen: beven, stijfheid en bewegingstraagheid. Een verschil met de ziekte van Parkinson is dat andere delen in de hersenen aangedaan raken. Wanneer mensen met klachten als beven, stijfheid en moeite met bewegen bij de huisarts of neuroloog komen, is vaak de diagnose: de ziekte van Parkinson. Het is echter moeilijk om de diagnose ‘de ziekte van Parkinson’ met zekerheid te stellen. Dit kan alleen door hersenweefsel microscopisch te onderzoeken, en dit kan pas nadat iemand is overleden. Bij het stellen van de diagnose gaat een arts vooral af op iemands klachten. De ziekteverschijnselen bij de ziekte van Parkinson kunnen echter ook bij een aantal andere aandoeningen voorkomen. Wanneer iemand de ziekte van Parkinson heeft, worden de ziekteverschijnselen minder door dopaminetherapie. Bij eenderde tot een kwart van de mensen met de diagnose ‘de ziekte van Parkinson’ is dit niet het geval. Dit is een van de belangrijkste aanwijzingen dat er dan sprake is van een parkinsonisme. Een parkinsonisme is een aandoening die het hele leven van de persoon zelf, maar ook van de mensen in zijn naaste omgeving, ingrijpend verandert. Duidelijke informatie over de ziekte, de verwachtingen en de behandeling is belangrijk om met die veranderingen om te kunnen gaan. Daarom deze brochure van de Parkinson Pati?nten Vereniging. De Parkinson Pati?nten Vereniging richt zich uitdrukkelijk ook op mensen met parkinsonismen en hun naasten, bijvoorbeeld door het geven van voorlichting. Aan het einde van deze brochure kunt u lezen wat de Parkinson Pati?nten Vereniging nog meer voor u kan betekenen.

Multi Systeem Atrofie

De diagnose MSA is alleen met zekerheid te stellen door hersenweefsel onder de microscoop te onderzoeken (zie het volgende punt: microscopisch onderzoek). Bij leven is de diagnose dus niet met zekerheid te stellen. Wel kan lichamelijk onderzoek aanwijzingen geven dat er waarschijnlijk sprake is van MSA. De volgende verschijnselen zijn typisch voor MSA (en komen op deze manier niet voor bij de ziekte van Parkinson):

  • snelle progressie, rolstoelgebruik;
  • al in een vroeg stadium van de ziekte een instabiele houding;
  • abnormaal sterk voorover gebogen houding;
  • onregelmatig, rukachtig beven;
  • abnormale oogbewegingen, meestal kan iemand niet meer naar beneden kijken zonder het hoofd te bewegen;
  • ernstige spraak- en slikstoornissen;
  • ademstoornissen, diep zuchten, toegenomen snurken of kreunen;
  • specifieke slaapstoornissen;
  •  samentrekkingen van de spieren (=contracturen);
  • koude, paarse handen. Ook kan er onderzoek gedaan worden naar het functioneren van het autonome zenuwstelsel, bijvoorbeeld het meten van de bloeddruk, functietesten en onderzoek van de sluitspieren van darm en blaas. Er zijn ook onderzoeken waarmee de hersenen in beeld gebracht kunnen worden, zoals CT- of MRI-SCAN, en onderzoeken waarmee de stofwisseling van de hersenen kan worden beoordeeld, zoals PET (Position Emiss Tomography) of SPECT (Single Photon Emission Computed Tomography). Een probleem van deze onderzoeken is, dat ze in de beginfase van de ziekte vaak geen afwijkingen laten zien. Juist in deze periode is de behoefte aan een goede verklaring van de ziekteverschijnselen het grootste.

Progressieve Supranucleaire Paralyse

Een andere vorm van parkinsonisme is PSP. Deze ziekte is voor het eerst beschreven in 1964 door Steele, Richardson en Olzewski. Daarom wordt de ziekte soms ook met hun namen aangeduid. Letterlijk betekent PSP een ziekte die in de loop van de tijd erger wordt (=progressief), waarbij er verlammingen (=paralyse) optreden in het hersengedeelte dat de oogbewegingen regelt (=supranucleair). PSP begint meestal na het veertigste levensjaar en komt iets vaker voor bij mannen dan bij vrouwen. Jaarlijks krijgt 1 op de 1000 mensen PSP.

Bij PSP kunnen de volgende ziekteverschijnselen voorkomen:

  • veranderingen in spreken en articulatie;
  • slikproblemen;
  • een vorm van dementie, met apathie, initiatiefloosheid, depressie en angst; logisch denken gaat slechter; niet zozeer het begrijpen, als wel het uitvoeren van denken en doen raakt soms al vroeg in de ziekte verstoord; taal- en rekenvaardigheden blijven lange tijd goed.
  • onzeker lopen en vaak achterover vallen; het vallen komt niet door struikelen, maar omdat minder goed gereageerd kan worden op houdingsveranderingen.
  • verstoorde oogbewegingen; een beperkt blikveld; niet meer naar boven of beneden kunnen kijken zonder het hoofd te bewegen; slechter gaan zien, ook al raakt het zien zelf niet beschadigd;
  • stijfheid, met name van nekspieren en lange rugspieren; hierdoor ontstaat een typische houding: helemaal rechtop, met opgeheven hoofd.

De ziekteverschijnselen van PSP komen in beide lichaamshelften voor. Dat is anders dan bij de ziekte van Parkinson, waarbij de lichaamshelften in verschillende mate aangedaan raken.

 

Categorie: Chronische ziekten, Geestelijke Gezondheidszorg, Ouderenzorg Tags: bejegening, chronische ziekte, ouderenzorg, psychiatrie, verpleegkunde

Wat is tardieve dyskinesie?

15 februari 2012 door Ger Dierx

Tardieve dyskinesie (TD) is een neurologisch syndroom, dat veroorzaakt wordt door blootstelling aan bepaalde medicijnen. “Tardief” betekent zoiets als “laat ontstaan” en “dyskinesie” betekent “abnormale beweging”. De term “tardieve dyskinesie” wordt dus gebruikt om aan te geven dat het gaat om een bewegingsstoornis, die pas ontstaat na het gebruik van medicijnen.

Hoe TD nu precies ontstaat, is nog steeds niet helemaal duidelijk. Er zijn wel verschillende hypotheses, maar er wordt nog steeds onderzoek naar gedaan. Het gaat in ieder geval om stoornissen in het diep gelegen centrum van de grote hersenen, de “basale ganglia”. Hier vindt de verwerking plaats van allerlei impulsen uit de hersenen die van belang zijn voor de besturing van bewegingen.

De medicijnen die deze bewegingsstoornissen kunnen veroorzaken zijn vaak middelen die in de psychiatrie gebruikt worden, zoals bijvoorbeeld neuroleptica (antipsychotica), SSRI’s (in het Nederlands: selectieve serotonine heropname blockers/SSHB’s zoals bijv. Prozac, Seroxat/paroxetine e.d.) en andere antidepressiva. Maar er zijn ook andere medicijnen bekend die tardieve dyskinesieën kunnen veroorzaken. Ook bijvoorbeeld anti-epileptica of bepaalde middelen tegen hoesten of braken kunnen deze stoornis veroorzaken.

Het woord “tardief” (= laat ontstaan) verwijst ook naar de gedachte dat zo’n bewegingsstoornis pas ontstaat na langdurig medicijngebruik en in veel gevallen is dit ook zo. Dit hoeft echter lang niet altijd zo te zijn; de verschijnselen kunnen ook acuut ontstaan na inname van één eerste tablet. Als het medicijngebruik in zo’n geval gelijk wordt gestaakt, is de kans op herstel wel groter.

Gelukkig is het niet zo dat iedereen die dit soort medicijnen (langdurig) gebruikt ook tardieve dyskinesie zal ontwikkelen. Waarom de ene persoon het wel krijgt en de ander niet, is nog niet duidelijk. Er is ook geen manier om te voorspellen wie TD zal ontwikkelen.
Het hoeft ook niet zo te zijn dat TD al ontstaat tijdens het medicijngebruik. Het komt ook voor dat het pas ontstaat na het stoppen of tijdens het afbouwen. Soms kan de aanwezigheid van TD ook gemaskeerd worden door dezelfde medicijnen die het veroorzaken. Zo zou je dus in feite TD kunnen hebben zonder het te weten, omdat de medicijnen de bewegingen kunnen onderdrukken. In dat geval wordt het ook pas zichtbaar bij het zakken naar een lagere dosering of bij het stoppen.

Bij dit soort bewegingsstoornissen gaat het altijd om ongecontroleerde bewegingen die iemand herhaaldelijk maakt buiten zijn wil om. De betreffende persoon kan de bewegingen dus niet tegenhouden. De ernst van de bewegingsstoornis kan natuurlijk, zoals bij veel stoornissen, variëren van mild tot ernstig. Ook kan het verschillende vormen aannemen en kan het er dus van persoon tot persoon heel verschillend uitzien. Bij de één kan het nauwelijks zichtbaar zijn, terwijl een ander echt duidelijk zichtbare bewegingen heeft of zelfs invalide is geraakt. Het patroon van de bewegingen kan variëren en de symptomen kunnen ook van tijd tot tijd verschillen; de frequentie kan bijvoorbeeld af- en weer toenemen of de bewegingen zijn de ene periode wel aanwezig en dan weer niet.
Het verloop van TD is niet te voorspellen. Het kan afnemen, toenemen of stabiel blijven, ongeacht het stoppen met het medicijn. Ook het veranderen van de dosis kan resulteren in het afnemen, stabiel blijven, of juist toenemen van de klachten.
De symptomen kunnen verergeren in tijden van psychische of lichamelijke stress. Bij vrouwen kan ook de menstruatie een nadelig effect op de symptomen hebben. Tijdens rust zijn de bewegingen vaak aanwezig, terwijl het soms kan verminderen of stoppen als het aangedane/betreffende lichaamsdeel actief gebruikt wordt. Tardieve dyskinesieën zijn meestal afwezig gedurende de slaap.

Er zijn verschillende varianten van tardieve dyskinesie/tardieve stoornissen, en de symptomen die hierbij horen kunnen dan ook heel verschillend zijn. Enkele voorbeelden van verschijnselen die voor kunnen komen zijn o.a.: bewegingen met de mond, smakken, het uitsteken van de tong, met de ogen knipperen, fronzen, herhaaldelijk geluiden maken (die bijv. als gebrom en gegrom klinken), het strekken en flexen van de voet, bewegingen met de vingers alsof iemand denkbeeldig piano speelt, korte ruk- of schokbewegingen met de ledematen, romp, bekken of hoofd enz. Ook schokkende bewegingen van de buik en het middenrif (die resulteren in een onregelmatige ademhaling) kunnen voorkomen. Er worden ook vaak meerdere soorten TD bij één patiënt aangetroffen.

Er is geen test die de diagnose tardieve dyskinesie kan bewijzen. Een diagnose wordt gebaseerd op de medische voorgeschiedenis en het verhaal van de patiënt en een grondig medisch onderzoek. Vaak worden er wel allerlei tests gedaan, zoals bijvoorbeeld een EEG, CT-scan of MRI e.d., maar dit is meer om eventuele andere aandoeningen en onderliggende oorzaken uit te sluiten. Dit soort testen laat immers bij tardieve dyskinesiepatiënten meestal niets vreemds zien.

Risicofactoren

Een verhoogd risico lopen vooral patiënten met een psychiatrische ziekte, zoals bijv. schizofrenie, autisme of een manisch-depressieve stoornis. Daarnaast schijnt het zo te zijn dat met name vrouwen, ouderen en mensen met diabetes ook vaker het risico lopen om TD te ontwikkelen. Hogere leeftijd schijnt niet alleen meer risico op het ontstaan van TD te geven, maar ook op de ernst en de hardnekkigheid van TD. Verder neemt het risico ook toe bij:

–   langdurig gebruik van een medicijn
–   een hoge dosering
–   het gebruik van meerdere medicijnen tegelijkertijd

Categorie: Geestelijke Gezondheidszorg Tags: psychiatrie, verpleegkunde

Gegeneraliseerde angststoornis

12 februari 2012 door Ger Dierx

Gegeneraliseerde angststoornis

Mensen met een gegeneraliseerde angststoornis zijn constant angstig en bezorgd.

Met gegeneraliseerd wordt bedoeld dat mensen zich zorgen maken over veel verschillende dingen of gebeurtenissen in het dagelijks leven.

De gegeneraliseerde angststoornis wordt ook wel afgekort tot GAS (Gegeneraliseerde Angst Stoornis) of GAD (Generalised Anxiety Disorder).

Symptomen gegeneraliseerde angststoornis

Volgens de DSM-IV is iemand met een gegeneraliseerde angststoornis voortdurend angstig en bezorgd over alledaagse dingen. Ook vindt de persoon het moeilijk deze zorgen en angsten onder controle te houden.

Naast dit zorgen maken en deze angst of bezorgdheid spelen ook vaak lichamelijke klachten een rol. De volgende klachten komen vaak voor bij een gegeneraliseerde angststoornis:

  • Een constant gevoel van onrust en spanning
  • Snel vermoeid
  • Moeite met concentreren
  • Irritatie
  • Verhoogde spierspanning
  • Verstoorde slaap.

Als naast de angst en bezorgdheid tenminste drie van bovenstaande klachten tenminste 6 maanden aanwezig zijn, spreken we van een gegeneraliseerde angststoornis.

Onderscheid gegeneraliseerde angststoornis en andere stoornissen

Het is belangrijk om de gegeneraliseerde angststoornis goed te onderscheiden van fobieën, paniekstoornis en depressie.

Gegeneraliseerde angststoornis en fobieën

Bij een gegeneraliseerde angststoornis maakt een persoon zich zorgen over veel verschillende zaken. Bij fobieën richt de angst zich op iets specifieks. Bijvoorbeeld angst voor dieren, openbare ruimtes, het zien van bloed of naalden of sociale situaties.

Gegeneraliseerde angststoornis en paniekstoornis

Bij een paniekstoornis heeft iemand paniekaanvallen: (korte) momenten van hevige angst die gepaard gaan met allerlei lichamelijke sensaties. Niet alle mensen met een gegeneraliseerde angststoornis hebben deze paniekaanvallen. En niet alle mensen met een paniekstoornis maken zich zorgen over allerlei zaken.

Gegeneraliseerde angststoornis en depressie

Gegeneraliseerde angststoornis en een depressie hebben gelijksoortige symptomen. Een belangrijk verschil is dat bij de gegeneraliseerde angststoornis het piekeren zich richt op gebeurtenissen die zouden kunnen plaatsvinden in de toekomst. Depressieve mensen tobben meer over dingen die verkeerd zijn gegaan in het verleden.

Oorzaken en risicofactoren gegeneraliseerde angststoornis

Het is niet mogelijk om te voorspellen wie wel of niet deze stoornis krijgt. Er zijn wel verschillende risicofactoren.

Individuele kwetsbaarheid

  • Een gegeneraliseerde angststoornis is voor een deel erfelijk.  Dezelfde erfelijke aanleg zorgt ook voor depressie. Omstandigheden maken uit of iemand een depressie of een gegeneraliseerde angststoornis krijgt.
  • Mensen die zich langer dan een maand zorgen maken, krijgen sneller een gegeneraliseerde angststoornis.
  • Mensen met een lage sociaal-economische status (laag inkomen, lage opleiding) krijgen eerder een gegeneraliseerde angststoornis.
  • In steden komt de gegeneraliseerde angststoornis vaker voor dan op het platteland.

Omgeving

Levensgebeurtenissen

Een stressvolle gebeurtenis zoals een verhuizing of het verlies van een dierbaar persoon kan zorgen voor het ontstaan een gegeneraliseerde angststoornis, vooral bij die mensen die er kwetsbaar voor zijn.

Gevolgen gegeneraliseerde angststoornis

De gegeneraliseerde angststoornis heeft gevolgen voor de kwaliteit van leven, de levensverwachting en maatschappelijke kosten.

Kwaliteit van leven en levensverwachting

  • De ziektelast voor de gegeneraliseerde angststoornis in Nederland is ruim 225.000 DALY’s. Een DALY (Disability-Adjusted Life Year) is een gezond levensjaar dat door ziekte verloren gaat.
  • De invloed van de gegeneraliseerde angststoornis op het dagelijks leven is groot. Mensen met een gegeneraliseerde angststoornis hebben een lagere kwaliteit van leven dan mensen zonder deze stoornis. Ook ervaren zij hun algemene gezondheid en welzijn als zeer slecht.
  • Van de mensen met een gegeneraliseerde angststoornis die worden behandeld in de eerste lijn, denkt bijna de helft regelmatig aan zelfmoord. Van de mensen met een bijkomende depressie is dat liefst tweederde. Onbekend is hoeveel mensen met een gegeneraliseerde angststoornis daadwerkelijk een einde aan hun leven maken.

Maatschappelijke kosten

Naar schatting wordt 2,3% van de kosten van de Nederlandse gezondheidszorg voor psychische stoornissen besteed aan de behandeling van mensen met angststoornissen. Het is niet precies na te gaan wat de directe zorgkosten zijn van de gegeneraliseerde angststoornis.

  • Vóórdat de diagnose wordt vastgesteld, hebben mensen met een generaliseerde angststoornis vaak eerst allerlei behandelingen en onderzoeken gehad voor hun lichamelijke klachten. Voorbeelden zijn fysiotherapie, cardiologisch onderzoek, bloedonderzoek en alternatieve geneeswijzen.
  • De gegeneraliseerde angststoornis veroorzaakt de meeste kosten van alle angststoornissen.
  • Mensen met een gegeneraliseerde angststoornis bezoeken 2 tot 3 maal zo vaak een huisarts als mensen zonder gegeneraliseerde angststoornis.
  • De gegeneraliseerde angststoornis leidt tot veel verzuim van het werk.

Verloop gegeneraliseerde angststoornis

Er zijn een aantal feiten bekend over het verloop van de gegeneraliseerde angststoornis.

  • Ongeveer 2,5% van de bevolking krijgt ooit in zijn of haar leven last van een gegeneraliseerde angststoornis.
  • De stoornis komt twee keer zo vaak voor bij vrouwen als bij mannen.
  • De klachten ontstaan gemiddeld rond het 20ste jaar, maar kunnen ook eerder of later ontstaan.
  • Er is weinig bekend over het natuurlijk verloop van de gegeneraliseerde angststoornis. Men neemt aan dat de stoornis vaak chronisch is, waarin de patiënt zich in perioden beter en slechter voelt.
  • Het duurt gemiddeld 10 jaar voordat een patiënt hulp inschakelt. Slechts 1 op de 3 mensen zoekt hulp in het eerste jaar na het ontstaan van de stoornis.
  • Ongeveer een derde van de patiënten met een gegeneraliseerde angststoornis is volledig hersteld na 5 jaar.

Bijkomende aandoeningen gegeneraliseerde angststoornis

Mensen met een gegeneraliseerde angststoornis kunnen ook andere, bijkomende psychische stoornissen hebben. Ook hebben mensen met een gegeneraliseerde angststoornis meer last van een aantal lichamelijke ziektes.

Psychische stoornissen

  • De meerderheid (90%) van de mensen met een gegeneraliseerde angststoornis heeft hiernaast een andere psychische stoornis.
  • De stoornissen die vaak optreden naast een gegeneraliseerde angststoornis zijn een depressieve stoornis, een andere angststoornis (met name paniekstoornis, sociale fobie of specifieke fobie), en somatoforme stoornissen.
  • Mensen met een gegeneraliseerde angststoornis leiden vaak aan een chronische lichamelijke aandoening, zoals diabetes of hart- en vaatziekten.
  • De gegeneraliseerde angststoornis kan veel lichamelijke klachten veroorzaken, zoals een drukkend gevoel op de borst, hartkloppingen en overmatig transpireren.
  • De gegeneraliseerde angststoornis kan uiteindelijk de kans op hart- en vaatziekten vergroten.
  • Gegeneraliseerde angststoornis gaat vaak gepaard met spierspanning die op den duur spierpijn in rug en schouders, trillingen en spanningshoofdpijn kunnen veroorzaken.
  • Mensen met gegeneraliseerde angststoornis melden zich meestal niet met psychische klachten bij hun huisarts, maar met onverklaarbare lichamelijke klachten. Het grootste deel (41%) komt met klachten over hartkloppingen en duizeligheid, 1 op de 3 noemt pijnklachten, en 1 op de 10 meldt vermoeidheidsklachten of slaapproblemen.

Lichamelijke ziektes en klachten

Behandeling gegeneraliseerde angststoornis

De gegeneraliseerde angststoornis kan volgens de Multidiscipinaire Richtlijn Angststoornissen op twee manieren worden behandeld: met een psychologische interventie of met medicijnen (farmacotherapie).

Psychologische interventies

De psychologische interventie die de voorkeur geniet bij behandeling van de gegeneraliseerde angststoornis is cognitieve gedragstherapie. Zo nodig kan de cognitieve therapie worden aangevuld met andere psychologische interenties, namelijk: exposure, ‘Applied Relaxation’ of ‘Anxiety Management’. Meer over cognitieve therapie en andere psychologische interventies in de Richtlijn Angststoornissen.

Behandeling met medicijnen

Er zijn verschillende medicijnen die effectief zijn bij de behandeling van een gegeneraliseerde angststoornis:

  • antidepressiva; paroxetine (Seroxat), venlafaxine (Efexor), imipramine en trazodon (Trazolan)
  • buspiron
  • benzodiazepinen

Meer over behandeling met medicijnen onder het kopje Farmacotherapie in de Richtlijn Angststoornissen.

De Multidisciplinaire Richtlijn Angststoornissen kunt u vinden op www.ggzrichtlijnen.nl

Feiten en cijfers gegeneraliseerde angststoornis

Van alle volwassen Nederlanders tot 65 jaar heeft ruim 4,5% ooit in zijn leven een gegeneraliseerde angststoornis gehad. Bij 3,6% van de mannen en 5,4% van de vrouwen komt de gegeneraliseerde angststoornis voor.

In de afgelopen 12 maanden had 1,7% van de volwassen Nederlandse bevolking tot 65 jaar een gegeneraliseerde angststoornis (mannen 1,3%, vrouwen 2,2%). In totaal hadden ongeveer 183.800 inwoners van Nederland in de afgelopen 12 maanden een gegeneraliseerde angststoornis.

  • Mensen die zich langer dan een maand zorgen maken, krijgen sneller een gegeneraliseerde angststoornis. Mensen met een lage sociaal-economische status (laag inkomen, lage opleiding) krijgen eerder een gegeneraliseerde angststoornis dan mensen die afkomstig zijn uit hogere sociale klassen.
  • In steden komt de gegeneraliseerde angststoornis vaker voor dan op het platteland.  Tot slot kan een stressvolle gebeurtenis zorgen voor een gegeneraliseerde angststoornis, vooral bij die mensen die er kwetsbaar voor zijn. Het kan zijn dat zij een gebeurtenis eerder stressvol vinden.

Meer informatie gegeneraliseerde angststoornis

Hier vindt u adressen van websites die hulp en ondersteuning bieden aan mensen die met een angststoornis te maken hebben.

De huisarts kan meer informatie geven over de gegeneraliseerde angststoornis en eventueel doorverwijzen.

Angst Dwang en Fobie Stichting voor mensen met angststoornissen en hun familieden.

Labyrint~In Perspectief voor familieden van mensen met een psychische stoornis.

Nederlandse Vereniging voor Psychotherapie, over psychologische behandelingen/psychotherapie.


Categorie: Geestelijke Gezondheidszorg, Vrijwilligerswerk Tags: angst, bejegening, buddyzorg, psychiatrie, verpleegkunde

Angststoornissen (bij ouderen)

12 februari 2012 door Ger Dierx

ANGSTSTOORNISSEN

Angststoornissen zijn in de psychiatrie de meest voorkomende aandoeningen. Sommige van deze aandoeningen worden fobie genoemd. Het gemeenschappelijke kenmerk van angststoornissen, is dat er sprake is van angst. Mensen kunnen zo angstig zijn dat het hun leven ontregelt.

Wanneer spreken we van een angststoornis?

Angst is een gevoel dat optreedt bij dreigend gevaar. De emotie ontstaat als het welzijn van een persoon direct wordt bedreigd, maar ook als een persoon een situatie als bedreigend ervaart. Als een angst geen reële grond heeft en de betrokken persoon er sociale of beroepsmatige problemen door ondervindt, is er sprake van een stoornis.

In het diagnostisch classificatiesysteem DSM-IV worden de volgende angststoornissen onderscheiden:

  1. Paniekstoornis met of zonder agorafobie
  2. Sociale fobie of angststoornis
  3. Specifieke of enkelvoudige fobie
  4. Obsessief-compulsieve stoornis of dwangstoornis
  5. Gegeneraliseerde angststoornis
  6. Posttraumatische stress-stoornis
  7. Hypochondrie
  8. Angststoornis door een lichamelijke aandoening
  9. Acute stressstoornis
  10. Angststoornis door alcohol of drugs

Voor de Multidisciplinaire Richtlijn Angststoornissen is de indeling van de DSM-IV als uitgangspunt genomen. Van de onderscheiden angststoornissen zijn de volgende aandoeningen opgenomen in de richtlijnen:

  1. Paniekstoornis met en zonder agorafobie
  2. Sociale fobie
  3. Specifieke fobie
  4. Obsessief-compulsieve stoornis
  5. Gegeneraliseerde angststoornis
  6. Posttraumatische stress-stoornis

Behandeling en reïntegratie angststoornissen volwassenen

Hier vindt u informatie over de behandeling en diagnostiek van angststoornissen in het algemeen. Specifieke behandelinformatie wordt per stoornis behandeld.

In de Multidisciplinaire Richtlijn Angststoornissen worden de volgende angststoornissen beschreven.
De richtlijn angststoornissen wordt op dit ogenblik herzien. Voor de paniekstoornis en de posttraumatische stress-stoornis zijn inmiddels nieuwe richtlijnen beschikbaar.

  • Gegeneraliseerde angststoornis
  • Paniekstoornis (nieuwe richtlijnen)
  • Posttraumatische stress-stoornis (nieuwe richtlijnen)
  • Somatisatie en hypochondrie
  • Sociale fobie
  • Specifieke fobie
  • Obsessief-compulsieve stoornis

In dit deel voor angststoornissen in het algemeen vindt u:

  • Signalen van een angststoornis
  • Doorvragen bij een vermoden van ansgstoornis
  • Overzicht diagnostische instrumenten

Richtlijnen voor specifieke angststoornissen zijn aldaar te vinden.

De hier gepresenteerde aanbevelingen zijn deel van de multidisciplinaire richtlijn.
Voor een goed oordeel over de toepasbaarheid van deze aanbevelingen is het noodzakelijk de volledige tekst te lezen. Zie www.ggzrichtlijnen.nl voor de tekst van de richtlijn.

Diagnostiek en behandeling geschiedt bij voorkeur volgens de multidisciplinaire richtlijn Angststoornissen.
Deze richtlijn is tot stand gekomen onder auspiciën van de Landelijke Stuurgroep Richtlijnontwikkeling in de GGZ.

Mogelijke signalen angststoornis

Hieronder vindt u de signalen die kunnen duiden op een angststoornis.

  • Toename van het ziekteverzuim
  • Frequent bezoek van huisarts of specialist voor wisselende en onderling niet samenhangende lichamelijke klachten
  • Aanhoudende aspecifieke ‘stress’-klachten zoals gespannenheid, prikkelbaarheid, labiliteit, concentratieproblemen, lusteloosheid of slaapproblemen
  • Hyperventilatie-klachten
  • Aanhoudende functionele lichamelijke klachten waarbij de patiënt niet of slechts kortdurend gerustgesteld kan worden; vooral onbegrepen duizeligheid en hartkloppingen moeten aan een angststoornis doen denken
  • Verzoek om slaapmiddelen of kalmerende middelen
  • Alcohol- of drugsproblemen
  • Depressie
  • Een traumatische gebeurtenis in de voorgeschiedenis
  • Opvallende veranderingen in het functioneren door verminderde professionaliteit of door vermijdingsgedrag

Bij vermoeden van een angststoornis doorvragen naar:

  • Duur en het beloop van de klachten (continu of aanvallen)
  • Duur en frequentie van eventuele aanvallen
  • Ernst van de klachten, de mate van subjectief lijden
  • Begeleidende symptomen: hartkloppingen, transpireren, trillen, benauwdheid, pijnklachten, maagklachten, tintelingen, dove gevoelens, warmte- of koudesensaties, derealisatie- of depersonalisatie-gevoelens, rusteloosheid, snel vermoeid zijn, concentratieproblemen, prikkelbaarheid, slaapproblemen
  • Focus van de angst: controleverlies, krankzinnig worden of doodgaan (paniekstoornis), hulpeloosheid in geval van onwel worden (agorafobie), specifieke objecten of situaties (specifieke fobie), negatieve beoordeling door anderen (sociale fobie), alle mogelijke narigheid die het leven kan vergezellen (gegeneraliseerde angststoornis), herbelevingen van een traumatische gebeurtenis (PTSS) een ernstige lichamelijke ziekte (hypochondrie) of dwanggedachten of -handelingen (obsessief- compulsieve stoornis)
  • Invloed van de klachten op het sociale functioneren, zoals het vermijden van bepaalde situaties of activiteiten

Diagnostische instrumenten angststoornissen

Voor angststoornissen in het algemeen is een aantal diagnostische instrumenten beschikbaar. In de richtlijntekst staan deze kort beschreven.

Een aantal diagnostische instrumenten bevat veel items, andere hebben er veel minder. Enkele zijn met name toegesneden op het doen van onderzoek, andere meer op de klinische praktijk.

Behandeling en reintegratie angststoornissen ouderen

Prevalentie van angststoornissen bij ouderen

Komen angststoornissen bij ouderen vaker voor dan bij jongvolwassenen?

Angststoornissen lijken onder ouderen iets minder vaak voor te komen dan onder jongere volwassenen, maar het verschil is veel kleiner dan lange tijd werd aangenomen (respectievelijk 10% en 12,4%). Angststoornissen blijken op latere leeftijd veel vaker voor te komen dan depressie (1,7%), dysthymie (3-5%) en onder jongere ouderen zelfs dementie (0,7-1,6%).

Ondanks het feit dat angststoornissen onder beide leeftijdsgroepen bijna even vaak voorkomen, zijn er voor sommige specifieke angststoornissen wel duidelijke verschillen gevonden. Zo zou de gegeneraliseerde angststoornis onder ouderen de meest voorkomende angststoornis zijn, terwijl bij jongere volwassenen de specifieke fobie het meest voorkomt. Sociale fobie lijkt bij ouderen veel minder vaak voor te komen dan bij jongere volwassenen. Vanwege de verwarring rondom het toepassen van DSM-IV criteria bij ouderen kan nu nog niet met zekerheid gezegd worden dat toekomstig onderzoek tot andere prevalentie-cijfers leidt, waarbij rekening wordt gehouden met een afwijkende presentatie van sommige angststoornissen bij ouderen.

Verschillen classificatie angststoornissen ouderen

Zijn er verschillen in de classificatie of fenomenologie (specifieke inhoud/kleuring) van angststoornissen bij ouderen vergeleken met jongere volwassenen?

Er is weinig degelijk onderzoek gedaan naar een eventueel afwijkende algemene presentatie van angst bij ouderen. Toch lijkt er op basis van klinische ervaring en overzichtsartikelen overeenstemming te bestaan over het feit dat de klachtenpresentatie bij de huidige generatie ouderen vaak anders is dan bij jongere volwassenen.

Lang bestaande angststoornissen lijken over het algemeen dezelfde kenmerken te hebben bij ouderen als bij jongere volwassenen. Er zijn echter ook angsten die vaak op latere leeftijd voor het eerst hun intrede doen, zoals de specifieke sociale fobie gericht op de angst voor dement te worden aangezien, of agorafobie naar aanleiding van een val op straat.

Voor eventueel afwijkende classificatie van angststoornissen bij ouderen geldt dat sommige angsten die op latere leeftijd veel voorkomen, zoals de valfobie, lastig in te delen zijn in de huidige DSM-IV categorieën.

Anderzijds is er ook vaak een gebrek aan kennis in het veld rond de indeling van angstklachten bij ouderen in de DSM-IV. Zo wordt vaak onterecht gedacht dat angstklachten die geluxeerd worden door een somatische aandoening niet als angststoornis gediagnosticeerd zouden mogen worden, terwijl in feite alleen angststoornissen die een rechtstreeks gevolg zijn van een somatische aandoening, niet mogen worden ondergebracht bij de ‘reguliere’ angststoornissen.

Diagnostisch proces angstoornissen ouderen

In hoeverre verloopt het diagnostisch proces van angststoornissen bij ouderen anders dan bij volwassenen?

Voor het stellen van de diagnose geldt in ieder geval dat angsten die gerelateerd zijn aan het ouder worden goed uitgevraagd moeten worden. Denk hierbij aan de vergeetfobie en de agorafobie uit angst om te vallen. Uitvragen kan in een gestructureerd interview of in een traditioneel klinisch interview.

Deze angsten worden niet uitgevraagd in traditionele interviews voor As I diagnostiek. Bovendien moet bij ouderen extra aandacht gegeven worden aan het feit dat een somatische klachtenpresentatie of terughoudendheid bij het uiten van psychische problemen de aanwezigheid van een angststoornis kunnen verhullen.

Ook lijkt het raadzaam om de terminologie bij ouderen aan te passen. Bijvoorbeeld door over nervositeit te spreken in plaats van over angst. Anderzijds komen de signalen voor een mogelijke angststoornis bij ouderen in grote mate overeen met de genoemde signalen uit de multidisciplinaire richtlijn angststoornissen. Deze signalen moeten in dezelfde mate toegepast worden bij ouderen.

Differentiaal diagnostische overwegingen bij ouderen

Welke differentiaal diagnostische overwegingen moet men maken bij angststoornissen bij ouderen?

Er zijn geen duidelijke aanwijzingen uit onderzoek dat er bij ouderen andere differentiaal-diagnostische overwegingen zijn dan bij jongere volwassenen. We beperken ons hier dan ook tot aanbevelingen die gebaseerd zijn op de klinische praktijk.

Het is bij ouderen raadzaam meer aandacht te besteden aan het uitsluiten van somatische aandoeningen, medicijnbijwerkingen en interacties die een angststoornis kunnen veroorzaken, zoals hyperthyreoïdie of een delier. Angstklachten bij een oudere worden vaak ten onrechte gezien als (ondergeschikte) symptomen van een depressie, terwijl er in dit soort gevallen bij nauwkeurige diagnostiek sprake blijkt te zijn van een co-morbide angststoornis. Bovendien lijkt GAS (gegeneraliseerde angststoornis) de meest voorkomende angststoornis onder ouderen te zijn. Juist bij deze stoornis is het onderscheid met depressie ingewikkeld, omdat er sprake is van overlappende symptomen.

In de praktijk bij ouderen met angstklachten wordt soms gevreesd voor een vermoedelijke dementie. Naar de mening van de werkgroepleden hoeven niet alle angstklachten op latere leeftijd aanleiding te geven tot deze overweging. Bij angstklachten die pas op latere leeftijd beginnen of die op latere leeftijd sterk in hevigheid toenemen is het zeker raadzaam nader onderzoek te doen om eventuele tekenen van een cognitieve stoornis aan het licht te brengen, vooral als er geen sprake is van een duidelijke trigger in de omgeving.

Ook bij ouderen die zich angstig uiten over de mogelijkheid dat zij eventueel dement zouden kunnen worden (zoals bij de vergeetfobie) is dezelfde strategie raadzaam. Als de angstklachten al lange tijd bestaan en een eventuele verergering duidelijk gerelateerd is aan bijvoorbeeld het wegvallen van een belangrijk iemand, is een uitgebreid onderzoek op dit gebied echter niet geïndiceerd als de persoon in kwestie tot de jongere ouderen behoort en de anamnese geen enkele aanleiding geeft voor het vermoeden van cognitieve problemen. Zinvolle meetinstrumenten bij ouderen

Welke meetinstrumenten zijn zinvol bij ouderen?

Voor het screenen op een mogelijke angststoornis lijkt op dit moment de HADS-A het meest geschikte instrument. Er zijn maar weinig instrumenten specifiek ontwikkeld voor ouderen. Deze zijn over het algemeen niet in eerste instantie bedoeld voor het stellen van een diagnose, maar voor het vaststellen van de ernst van specifieke angstklachten of van symptomen die vaak met angst gepaard gaan (zoals piekeren).

Wel kunnen instrumenten zoals de GAI aanwijzingen geven voor een mogelijke specifieke angststoornis (in dit geval de gegeneraliseerde angststoornis). Of er inderdaad sprake is van een angststoornis volgens de DSM-IV wordt net als bij jongere leeftijdsgroepen bij voorkeur vastgesteld met een (semi-)gestructureerd interview, zoals de SCID-I en de ADIS-I. Er is helaas nog geen aangepaste versie voor ouderen beschikbaar.

Behandeling bij ouderen

Is de behandeling bij ouderen anders dan bij volwassenen?

Voor cognitieve gedragstherapie zijn er mogelijk aanpassingen nodig om de behandeling beter te laten aansluiten bij een oudere populatie.

Aanpassingen die in de klinische praktijk en in onderzoek veelvuldig naar voren gebracht worden zijn:

  1. Meer aandacht voor psycho-educatie en uitleg over de rationale van de behandeling
  2. Meer aandacht voor motivatieverhogende technieken
  3. Het gebruik van leer- en geheugensteuntjes
  4. Meer zittingen dan gebruikelijk bij bestaande CGT-protocollen voor jongere volwassenen
  5. Wekelijks telefonisch contact met de therapeut waarin geïnformeerd wordt naar het huiswerk tussen de zittingen
  6. Indien nodig behandeling thuis of in de huisartspraktijk door een eerstelijnspsycholoog in plaats van in een gespecialiseerde GGZ-instelling
  7. Het gebruik van minder beladen termen; spanning in plaats van angst, cursus in plaats van psychotherapie.
  8. Het inschakelen van de partner of andere belangrijke personen in de omgeving
  9. Het eventueel aanbieden van extra hulpmiddelen bij de exposure-oefeningen.

Voor farmacologische interventies pleiten de toenemende onderzoeksgegevens op het gebied van psychotrope medicatie voor angststoornissen (en depressie) bij ouderen enerzijds voor speciale interventies voor het afbouwen van benzodiazepinen en anderzijds voor een minder grote terughoudendheid bij het voorschrijven van moderne antidepressiva. Dit geldt met name voor ouderen met een ernstige angststoornis en/of comorbide depressie of bij ouderen die een psychotherapeutische interventie weigeren.

Belangrijke kanttekening hierbij is dat SSRI-gebruik bij ouderen geassocieerd is met een verhoogd risico op vallen, fracturen en cognitieve stoornissen. Daarnaast wordt algemeen erkend dat het raadzaam is om bij ouderen een lagere begindosering te hanteren en de dosering langzamer op te bouwen.

Anderzijds moet wel gestreefd worden naar een einddosering waarvan optimale therapeutische werkzaamheid verwacht mag worden. Om de drempel te verlagen zou er meer aandacht kunnen worden besteed aan geruststelling. Uitleg en de behandeling zouden eventueel door de huisarts kunnen worden overgenomen na een eenmalig consult door een (ouderen)psychiater.

Implementatie preventieproducten angststoornissen

Ontwikkeling en standaardisering van preventieve interventies is niet voldoende. Het is ook noodzakelijk om te zorgen voor implementatie.

Het Trimbos-instituut maakt elk jaar een overzicht van uitgevoerde, gestandaardiseerde preventie-interventies en publiceert dat in Aard en omvang GGZ- en VZ-preventie.

In 2007 landelijk uitgevoerde preventieve interventies op het gebied van angststoornissen voor cliënten zijn de volgende.

  • Geen paniek
  • Angstig? Zelf aan de slag
  • Angst de baas/ Angst in de hand
  • Plezier op school
  • Angst de baas 55+
  • Leren omgaan met verlegenheid

Alle interventies zijn groepscursussen, behalve Angstig? Zelf aan de slag. Dit is een begeleid zelfhulpaanbod.

Feiten en cijfers angststoornissen

Hoe vaak komen angststoornissen voor?

Van alle mensen, mannen en vrouwen, heeft 19,6% ooit in het leven één of meer angststoornissen gehad.

Sociale fobie (9,3%) en specifieke fobie (7,9%) komen het meeste voor, gevolgd door de gegeneraliseerde angststoornis (4,5%) en paniekstoornis (3,8%). Agorafobie (0,9%) komt het minst voor.

Meer informatie angststoornissen

Links:

Nederlandse Studie naar Depressie en Angst

Angst, Dwang en Fobie stichting

Verbeterprogramma Angststoornissen

Nederlands Kenniscentrum Angst en Depressie

Dossier Angststoornissen – Nederlands Jeugd instituut

Angst de Baas: Zelfhulpcursus

 

Belangrijke literatuur:

Multidisciplinaire Richtlijn Angststoornissen

Tijdschriften:

Journal of Anxiety Disorders
Depression and Anxiety
Silhouet

 

 

 

 

Categorie: Geestelijke Gezondheidszorg, Ouderenzorg Tags: angst, bejegening, buddyzorg, ouderenzorg, psychiatrie, verpleegkunde

Multidisciplinaire richtlijn Persoonlijkheidsstoornissen (concept 2007)

12 februari 2012 door Ger Dierx

CONCEPTVERSIE JULI 2007
Multidisciplinaire richtlijn Persoonlijkheidsstoornissen

Richtlijn voor de diagnostiek en behandeling van volwassen patiënten met een
persoonlijkheidsstoornissen

Richtlijn Persoonlijkheidsstoornissen

Categorie: Geestelijke Gezondheidszorg Tags: persoonlijkheidsstoornis, psychiatrie, verpleegkunde

Persoonlijkheidsstoornissen: een dimensionele benadering

12 februari 2012 door Ger Dierx

Persoonlijkheidsstoornissen: een dimensionele benadering
door: m.m. thunnissen

uit: tijdschrift voor psychiatrie 51 (2009) 6

artikel_2787[1]

Categorie: Geestelijke Gezondheidszorg Tags: persoonlijkheidsstoornis, psychiatrie, verpleegkunde

  • « Vorige
  • 1
  • …
  • 8
  • 9
  • 10
  • 11
  • 12
  • Volgende »

Tags

ADHD agressie aids Andries Braat angst begeleiding bejegening bipolair Braat buddyzorg chronische ziekte cronische ziekte dementie depressie familie geweld hiv hiv en aids homo homoseksualiteit informatie jongeren manie opvang ouderenzorg persoonlijkheidsstoornis presentie presentiebenadering presentietheorie preventie psychiatrie religie rouw rouwverwerking scholen seksualiteit soa stemmingsstoornis suicide suicidepoging verdriet verlies verpleegkunde voorlichting zorg

Buddyzorg Limburg

Positieve Gezondheid

Overzicht 6 dimensies van Positieve Gezondheid met bijbehorende vragen   Lichaamsfuncties (hoe gaat het lichamelijk met u?) Ik voel mij gezondIk voel mij fit Ik heb geen klachten en pijnIk slaap goedIk eet goedIk herstel snel … [Lees meer ...]

Meer Buddyzorg Limburg

Chronische ziekten

ik en eenzaamheid

Wat is eenzaamheid eigenlijk?  Zijn er verschillende soorten eenzaamheid? Wat zijn de symptomen van eenzaamheid? Wat zijn oorzaken van eenzaamheid? Hoe weet je of je eenzaam bent? En kan je zelf echt wat doen aan eenzaamheid? Om achter … [Lees meer ...]

Meer chronische ziekten

HIV en AIDS

Meer HIV en AIDS

Homoseksualiteit

homo zijn doet pijn

… [Lees meer ...]

Meer homoseksualiteit

Ouderenzorg

Voor je familie zorgen dat is gewoon zo…..

Voor je familie zorgen? Dat is gewoon zo Mantelzorg bij allochtonen. Mantelzorg bij Antillianen, Surinamers, Marokkanen en Turken in Nederland. bron: Purmerend, Juni 2007Dit is een uitgave van PRIMO Noord-HollandAuteursIbrahim Yerden, senior … [Lees meer ...]

Meer ouderenzorg

Psychiatrische verpleegkunde

Waarom Obesitas in de GGZ behandeld moet worden

… [Lees meer ...]

Meer psychiatrische verpleegkunde

Copyright © 2025 · Ger Dierx

Copyright © 2025 · Ger Dierx op Genesis Framework · WordPress