Ger Dierx

mijn eigen archief

Noodkist
  • Home
  • Geestelijke Gezondheidszorg
  • Chronische ziekten
  • Vrijwilligerswerk
  • Ouderenzorg
  • Seksualiteit
  • Presentaties

Observatieprotocol voor Corticale Dementie

19 februari 2012 door Ger Dierx

Dementiesyndromen kunnen op basis van het klinisch beeld worden ingedeeld in een subcorticale, corticale, frontale dementie of een combinatie hiervan. Dit onderscheid is het beste mogelijk in het beginstadium van de ziekte. De indeling is van belang, omdat bij subcorticale dementie er vaker sprake is van een behandelbare aandoening.

Bij corticale dementie is er sprake van een geheugenstoornis in combinatie met een stoornis van 1 of meer van de volgende functies: taal, praxis, rekenen, visueel begrip, visuoconstructie. De geheugenstoornis kenmerkt zich door een inprentingsstoornis, de patiënt kan informatie niet opslaan in het geheugen. Hij kan de informatie daardoor dus ook niet reproduceren, en ook herkenning achteraf kan dus niet plaatsvinden; de informatie is immers afwezig. Een ander belangrijk kenmerk van corticale dementie is dat het denktempo niet vertraagd is; dit geldt overigens ook voor de motoriek. Daarnaast is er vaak sprake van een facade, de patiënt ontkent problemen met het geheugen en lijkt er overheen te spreken (”nee, ik weet niet in welk jaar we leven, maar wat wilt u op mijn leeftijd”).

Aandachtspunten voor observatie:

Ziektebesef:

  • Is patiënt zich bewust van de geheugenstoornissen en worden er ter zake doende argumenten gegeven?

Denktempo:

  • Hoe is het tempo van denken?

Bewegingstempo:

  • Hoe is het tempo van bewegen?

Geheugen:
Nieuwe informatie:

  • Kan patiënt nieuwe informatie onthouden?
  • Is er sprake van herkenning als informatie opnieuw gegeven wordt

Oude informatie:

  • Kan patiënt oude informatie goed weergeven?

Het spreken zelf (de spraak):

  • Hoe is de spraak?
  • Is er sprake van afasie?

Taalbegrip, woordvinden, objecten benoemen:

  • Is er sprake van woordvindstoornissen?

Schrijven:

  • Is het handschrift goed?
  • Is er sprake van taalbegrip ook in geschreven vorm? (Indien gestoord is er sprake van agrafie)

Rekenen:

  • Kan patiënt nog rekenen?  (Indien gestoord is er sprake van acalculie)

Handelen:

  • Kan patiënt nog goed handelen? (Indien gestoord is er sprake van apraxie)

Visus:

  • Kan patiënt goed zien en wat hij ziet ook herkennen. (Dit heet visuperseptie) Als dit gestoord is heet het agnosie.
  • Kan een patiënt een opdracht na gezien te hebben nadoen?

Ruimtelijk inzicht:

  • kan patiënt een klok, huis of boom tekenen?

Stemming:

  • Hoe is de stemming?

J. Sanders, klinisch geriater
T. van Gelderen, 1e verpleegkundige
Den Eik 1, Februari 2001 Gebruikers van het protocol:
Altrecht GGZ
UMCU

 

Categorie: Ouderenzorg Tags: bejegening, dementie, familie, ouderenzorg, verpleegkunde

Observatieprotocol subcorticale dementie

19 februari 2012 door Ger Dierx

Hoe ziet een subcorticale dementie eruit? Bij de subcorticale dementiën staat de vertraging van het denken en handelen op de voorgrond; daarnaast zijn er vaak geheugenstoornissen en veranderingen van stemming (depressiviteit, apathie). De geheugenstoornissen bestaan m.n. uit het moeite hebben met het ophalen van informatie, d.w.z. de informatie is wel aanwezig in de hersenen van de patiënt maar deze kan er alleen ”bij” komen na langere tijd denken, of via associaties; bij het aanbieden van een meerkeuze vraag kan patiënt wel het goede antwoord vinden; wordt er een open vraag gesteld, dan lukt dit niet (voorbeeld meerkeuzevraag: is het 1996, 2001, 2006 of 1991?; voorbeeld open vraag: welk jaar is het?)

Bij subcorticale dementiën treden vaker motorische stoornissen op, zoals dysarthrie, bewegingsarmoede en stijfheid. Een vaak voorkomende ziekte waarbij een subcorticale dementie optreedt is de ziekte van Parkinson. Aandachtspunten voor observatie:

Ziektebesef en -inzicht:

  • Is patiënt zicht bewust van de geheugenproblemen?
  • Begrijpt hij de consequenties van geheugenproblemen?

Geheugen:

  • Kan patiënt nieuwe informatie opslaan? Is dit vertraagd?
  • Kan nieuwe informatie spontaan terug verteld worden of alleen door middel van meerkeuze vraag of door associaties.

Spraak:

  • Is deze vaak zacht of is er moeite met het uitspreken van woorden?

Taal:

  • Wordt informatie goed begrepen? (Ook als er sprake is van veel informatie in 1 keer?)
  • Moet er naar woorden gezocht worden, komt dit vertraagd over?
  • Is het benoemen goed?

Schrijven:

  • Is het handschrift goed te lezen?
  • Zijn de woorden goed opgeschreven?
  • Is er sprake van vertraging in het schrijven?

 Rekenen:

  • Kan patiënt goed optellen, aftrekken?
  • Hoe is de snelheid waarmee dit gebeurt?

Praxis:

  • Is er sprake van apraxie?
  • Is er sprake van traagheid bij het uitvoeren van handelingen?
  • Worden voorwerpen goed herkend?
  • Kunnen tekenopdrachten adequaat uitgevoerd worden?

Ruimtelijke orientatie:

  • Weet patiënt het verschil tussen links en rechts, boven en beneden?

Stemming:

  • Hoe is de stemming?
  • Is er sprake van depressiviteit, apathie of irritatie?

J. Sanders, klinisch geriater
T. van Gelderen, 1e verpleegkundige
Den Eik 1, Februari 2001 Gebruikers van het protocol:
Altrecht GGZ
UMCU

 

Categorie: Ouderenzorg Tags: bejegening, dementie, familie, ouderenzorg, verpleegkunde

Observatieprotocol Lewy-Body Dementie

19 februari 2012 door Ger Dierx

Lewy-Body Dementie begint tussen het 50-ste en 80-ste levensjaar. Vaak begint de ziekte met psychiatrische symptomen zoals visuele hallucinaties, wanen, agitatie, depressie en angst. De dementie is aanvankelijk mild en heeft een corticaal karakter. De dementie is progressief en heeft een wisselend beloop, dat wil zeggen dat het van dag tot dag kan variëren. Dit fluctuerende beloop maakt dat dit ziektebeeld lijkt op een delier. Daarnaast treden er vaak Parkinsonachtige verschijnselen op zoals stijfheid en overgevoeligheid voor neuroleptica (zoals Haldol etc.) Patiënten overlijden meestal zo’n 4 tot 6 jaar na het stellen van de diagnose. De diagnose wordt waarschijnlijk gemaakt aan de hand van het klinisch beeld en E.E.G.  Zekerheid is er pas bij obductie, zoals bij vele vormen van dementie.

Aandachtspunten voor observatie:

Aandacht:

  • Heeft patiënt moeite om zijn aandacht te richten of gericht te houden op 1 ding?
  • Is het mogelijk om de aandacht van patiënt te trekken, of om oogcontact te behouden?
  • Is patiënt snel afgeleid door van alles wat er om hem/haar heen gebeurt?
  • Bestaat er moeite met het volgen van wat er gezegd wordt of datgene wat hijzelf zegt?
  • Moeten vragen steeds worden herhaald?
  • Indien aandacht gestoord is, zijn er dan wisselingen op de dag waarneembaar?

Bewustzijn:

  • Is patiënt moeilijk wekbaar, in het geheel niet wekbaar of comateus?
  • Is patiënt slaperig, vallen de ogen regelmatig dicht, suf of zit frequent te knikkebollen?
  • Is er sprake van een verhoogd bewustzijn, hyperalert?
  • Zijn de ogen wijd geopend?
  • Is patiënt opgewonden of prikkelbaar?
  • Indien bewustzijn gestoord is, zijn er dan wisselingen op de dag waarneembaar?

Wegrakingen:

  • Is er sprake van kortdurende wegrakingen. Zo ja op welk moment en hoe ontstond deze.
  • Valt patiënt regelmatig? Zo ja, op welke momenten?

Hallucinaties:

  • Is er sprake van visuele, goed gedetailleerde hallucinaties?
  • Hoort, ruikt of voelt patiënt dingen of personen die er niet zijn?

Wanen:

  • Heeft patiënt een bepaalde beleving die niet op een reële gebeurtenis valt terug te voeren zonder dat er sprake is van hallucinaties.
  • Kan patient hallucinaties gedetailleerd omschrijven?

Parkinsonisme:

  • Is er sprake van stijfheid in 1 of meerdere ledematen?
  • Bestaat er moeite met lopen (met name met starten), stappen en draaien?
  • Loopt patiënt houterig zonder armbewegingen, voorovergebogen?
  • Maakt patiënt bewegingen met wijsvinger en duim die doen denken aan geld tellen (een zgn. rusttremor)?

J. Sanders, klinisch geriater
T. van Gelderen, 1e verpleegkundige
Den Eik 1, Februari 2001 Gebruikers van het protocol:
Altrecht GGZ
UMCU

 

Categorie: Ouderenzorg Tags: bejegening, dementie, familie, ouderenzorg, verpleegkunde

Observatieprotocol frontaalsyndroom

19 februari 2012 door Ger Dierx

Patiënten met een Frontaal Syndroom zijn niet in staat tot aangepast sociaal gedrag;  bijv: motivatie en zelfregulatie. Zo is het nodig gemotiveerd te zijn om te beginnen met eten; ook is het nodig impulsen in de hand te houden (bijv. op mond willen zoenen van werknemers op de afdeling)

Bij het frontaal syndroom zijn er drie types te zien, die ook gecombineerd kunnen voorkomen:

  1. Het initiatiefloze, apathische type, met desinteresse, apathie (tot zelfs volledig zwijgen en stilzitten); zelfverwaarlozing (de patiënt moet voortdurend worden aangespoord tot alledaagse activiteiten, zoals wassen en aankleden);
  2. Type met ongeorganiseerd denken; moeite met plannen, moeite met flexibel denken; er is sprake van obsessief gedrag (patiënt is gefixeerd op bepaalde activiteiten, vasthouden aan bepaalde patronen of schema’s (tellen bij alles wat hij doet), herhaaldelijk tikken en kloppen, doorgaan met eten zolang het voor iemand wordt neergezet (perseveraties);
  3. Het ontremde, agressieve type, met onaangepast sociaal gedrag (decorumverlies) tot verbale en fysieke agressie en sexuele ontremming. Het frontaal syndroom wordt vaak pas laat herkend omdat geheugenstoornissen pas laat optreden. Zo kunnen deze patiënten klassieke geheugentests nog heel redelijk maken (de MMSE bijv. maar ook een standaard NPO). Ziekten waarbij het frontaal syndroom voorkomt zijn o.a. de ziekte van Pick, als onderdeel van de ziekte van Alzheimer, bij fronto-subcorticale dementie, bij alcoholdementie, etc Aandachtspunten voor observatie:


Initiatief:
Neemt patiënt initiatieven om de dag zo veel mogelijk op een zinvolle manier door te brengen?

Zelfzorg:

Besteedt patiënt uit eigen beweging aandacht aan zelfzorg (geen goede hygiëne, verwaarlozing zelfzorg)

Motorische apathie:

Zit patient lang onbeweeglijk stil, bewegen bij het lopen de armen, moet hij tot bewegen worden aangezet?
Kan patiënt activiteiten plannen?

Flexibiliteit:

Is er sprake van flexibiliteit of is patiënt tot in het uiterste geneigd om zijn wensen door te voeren?
Is er sprake van stereotiep en persevererend gedrag? (bijv. loopdrang, klappen, zingen, hamsteren, frequente toiletgang, repeterend aankleden etc.)
Valt een beperkte woordenschat op?
Is er sprake van opvallend gedrag in gelijke situaties? Lijkt dit bijvoorbeeld op een ritueel?
Is er sprake van Hyperoraliteit? (overeten of -drinken, zeer veel roken of alcoholgebruik, met de mond objecten voelen?)

Decorumverlies:
Is er gebrek aan sociaal begrip  (geen sociale tact, wangedrag zoals winkeldiefstal)?
Is er sprake van impulsief reageren (verbaal of in gedrag) welke niet in overeenstemming is met de gegeven sociale situatie?
Is er sprake van een overdreven reactie, niet passend bij de situatie?
Is er sprake van controleverlies?

Oordeels en kritiek stoornissen:
Is er besef c.q. inzicht in decorumverlies.? Hoe uit zich dit?

Geheugen:

Is patiënt in staat om met name nieuwe informatie, ook qua feiten, goed weer te geven? Indien er sprake is van geheugenproblemen, hoe lang kan patiënt informatie onthouden is er sprake van het continue aanwezig zijn van geheugenproblemen of meer incidenteel?

J. Sanders, klinisch geriater
T. van Gelderen, 1e verpleegkundige
Den Eik 1, Februari 2001Gebruikers van het protocol:
Altrecht GGZ
UMCU

 

Categorie: Ouderenzorg Tags: bejegening, dementie, familie, ouderenzorg, verpleegkunde

De meest gestelde vragen over dementie

19 februari 2012 door Ger Dierx

Meestgestelde vragen over dementie

Categorie: Ouderenzorg Tags: bejegening, dementie, familie, ouderenzorg, verpleegkunde

Wet op het Mentorschap ten behoeve van Meerderjarigen

19 februari 2012 door Ger Dierx

De Wet op het Mentorschap ten behoeve van Meerderjarigen (Wet Mentorschap) is op 1 januari 1995 in werking getreden.

Doel
Een wilsonbekwame patiënt, zoals een psychogeriatrische of comateuze patiënt, heeft een
vertegenwoordiger nodig bij beslissingen over diens verzorging, verpleging, behandeling en
begeleiding. De Wet Mentorschap voorziet in de mogelijkheid om voor dergelijke beslissingen van persoonlijke aard een mentor (een zogenaamde wettelijke vertegenwoordiger) te laten benoemen door de kantonrechter.

Reikwijdte
De Wet Mentorschap is van toepassing op meerderjarige patiënten die wilsonbekwaam zijn (niet instaat zijn om hun belangen van persoonlijke aard te behartigen). Mentorschap wordt vooral ingesteld bij verstandelijk gehandicapten en psychogeriatrische patiënten.

Inhoud
Een mentor treedt op in de plaats van de patiënt als het gaat om beslissingen over diens
verzorging, verpleging, behandeling en begeleiding (immateriële belangenbehartiging). De mentor moet de patiënt zoveel mogelijk betrekken bij zijn beslissingen. Daar waar de patiënt zelfstandig op kan treden, treedt de mentor terug.
Als de patiënt zich verzet tegen een handeling van ingrijpende aard waarvoor de mentor zijn toestemming heeft gegeven, dan kan die handeling slechts worden uitgevoerd als die nodig is om ernstig nadeel voor de patiënt te voorkomen.
Mocht er een verschil van mening bestaan tussen de mentor en de hulpverlener, dan is de
beslissing van de mentor doorslaggevend, tenzij de hulpverlener daardoor in strijd zou handelen met de zorg die hij gehouden is te geven als een goed hulpverlener¹. Dit betekent onder meer dat de arts niet gedwongen kan worden overeenkomstig de wens van een patiënt of diens vertegenwoordiger een behandeling te verrichten, wanneer dit niet verenigbaar is met goed hulpverlenerschap.
De wet legt de mentor de verplichting op de zorg van een goed mentor na te streven.

Relatie WGBO en Wet Mentorschap
De Wet Mentorschap moet gezien worden als een aanvullende regeling op de bepalingen over de vertegenwoordiging in de WGBO.
De vertegenwoordigers die volgens de WGBO² kunnen optreden namens de patiënt staan in een bepaalde volgorde, te weten:

  • De curator of mentor, indien de betrokkene onder curatele staat of ten behoeve van hem het mentorschap is ingesteld;
  • De persoonlijk gemachtigde, door de betrokkene schriftelijk gemachtigd, tenzij deze persoon niet optreedt;
  • De echtgenoot of andere levensgezel van de betrokkene tenzij deze persoon dat niet wenst of ontbreekt;
  • Een kind of broer of zus van de betrokkene, tenzij deze persoon dat niet wenst of ontbreekt.

Echter, als de patiënt nog familie heeft of zelf een persoon heeft aangewezen om zijn belangen te behartigen, is er geen reden om een mentor aan te wijzen. Een mentor kan alleen worden benoemd als er geen vertegenwoordiger is óf als de familie onderling van mening verschilt over de vertegenwoordiging óf als de familie de vertegenwoordiging niet op zich wil nemen.
Aangezien deze problematiek met name in de verpleeghuizen voorkomt, kan naast de familie ook het verpleeghuis bij de kantonrechter om benoeming van een mentor vragen.

Bewindvoerder en curator
Naast het mentorschap zijn er nog twee wettelijke vormen van vertegenwoordiging; te weten de bewindvoering en de curatele. Van deze drie biedt het mentorschap de lichtste vorm van bescherming.
De bewindvoerder behartigt de vermogensrechtelijke – geld en goederen – belangen van de wilsonbekwame patiënt. Een patiënt kan dus voor financiële zaken een bewindvoerder hebben en voor persoonlijke zaken een mentor. De familie kan er ook voor kiezen om ofwel de financiële zaken ofwel de persoonlijke zaken zelf te behartigen en voor het overige deel ofwel een bewindvoerder ofwel een mentor te benoemen.
Een curator daarentegen behartigt de belangen op zowel vermogensrechtelijk (financieel) als nietvermogensrechtelijk (persoonlijk) gebied. Als de patiënt onder curatele is gesteld, is deze totaal handelingsonbekwaam (hij kan bijvoorbeeld geen huwelijk sluiten, geen testament maken en niet het kiesrecht uitoefenen). Curatele wordt daarom wel eens gezien als een confectiepak tegenover het maatpak van mentorschap en de bewindvoering.
De Wet Mentorschap is ingesteld als minder bevoogdend alternatief voor situaties waarin ondercuratele-stelling niet echt nodig is. De mentor behartigt, zoals reeds eerder vermeld, de nietvermogensrechtelijke belangen van de patiënt.

Categorie: Chronische ziekten, Geestelijke Gezondheidszorg, Ouderenzorg Tags: bewindvoerder, chronische ziekte, cutator, dementie, ouderenzorg, psychiatrie

Voeding en dementie

19 februari 2012 door Ger Dierx

Deze brochure is mede ontwikkeld door de afdeling diëtetiek en voedingswetenschappen van het VU Medisch Centrum, datum juni 2003.

In deze brochure zal worden ingegaan op de voeding en het gewichtsverlies van patiënten met de ziekte van Alzheimer of een andere vorm van dementie. Er worden praktische tips gegeven om voldoende voeding en vocht te gebruiken. De brochure is in de eerste plaats bestemd voor u als patiënt, maar daarnaast ook voor familie en vrienden.

Gewichtsverlies
Bij veel patiënten met de ziekte van Alzheimer neemt het lichaamsgewicht af. Dit kan ook bij u het geval zijn. Een te laag gewicht kan de conditie verslechteren. Hierdoor voelt u zich slap en moe. U heeft dan ook minder zin om dingen te doen. Als u afvalt is dat vaak aan de kleding te merken, deze zitten ruimer dan voorheen.
De twee redenen van gewichtsverlies zijn een verhoogde voedingsbehoefte en een verminderde voedingsinname. Bij een verhoogde voedingsbehoefte heeft het lichaam extra voeding en vocht nodig.
Dit kan komen door de onrust in uw hoofd, waardoor u neigt tot meer dwalen en ongericht rondlopen.

Een verminderde voedingsinname
U eet en drinkt minder dan dat u gewend was. Dit wordt een verminderde voedingsinname genoemd. Er zijn veel factoren die van invloed kunnen zijn op wat en hoeveel u eet en drinkt. Hieronder zijn tips te vinden om de voedingsinname te verbeteren. Met andere woorden: wat u kunt doen om niet verder af te vallen.

  • Als u de aandacht niet bij het eten kunt houden. U bent snel afgeleid en vergeet daardoor te eten. Zorg ervoor dat er tijdens de maaltijden zo weinig mogelijk dingen zijn die u kunnen afleiden. Zet bijvoorbeeld de televisie en radio uit.
  • Als u snel verward bent. U raakt in de war als er teveel verschillende dingen op tafel staan. Zet één gang tegelijkertijd op tafel en leg het bestek dat u nog niet nodig heeft even opzij.
  • Als u vergeetachtig bent. U vergeet misschien te eten of denkt dat u al gegeten heeft. Regelmaat kan houvast bieden. De maaltijden kunt u op een vaste tijd, volgens een vaste dagindeling, gebruiken. Streep op een lijst af als u gegeten heeft. Gebruik 3 hoofdmaaltijden op een dag en 3 keer iets tussendoor.
  • Als u smaak veranderd is. U heeft voorkeur voor bepaalde smaken die u eerst niet had. Vaak hebben Alzheimer-patiënten voorkeur voor zoete producten en ‘ouderwetse’ gerechten zoals stamppot. Probeer verschillende producten uit. Gerechten die u vroeger niet lekker vond, waardeert u nu misschien wel.
  • Als uw smaak en geur verminderd zijn. U proeft en ruikt het eten niet meer zo goed. Het is een kwestie van uitproberen wat u wel of niet proeft. In het algemeen hebben warme gerechten een meer uitkomende smaak dan koude en proeft u een warm gerecht dus beter. Door kruiden en specerijen te gebruiken en de groenten in weinig vocht te koken, kunt u de maaltijden aantrekkelijker maken.
  • Als uw dag- en nachtritme verstoord is. U bent ’s nachts veel wakker en slaapt overdag. Hierdoor verandert ook het eetpatroon en kunt u maaltijden gaan overslaan. Probeer uzelf overdag wakker te houden door bezig te blijven. Bijvoorbeeld door te puzzelen, in de tuin te werken of samen met iemand een rondje te lopen of een stukje te fietsen.
  • Als u het moeilijk vindt om een goede voeding te kiezen. U weet niet (zeker) wat voor u goed is om te eten. Als richtlijn kunt u gebruik maken van de tabel in deze brochure met de aanbevolen hoeveelheden voedingsmiddelen. Hierin staat aangegeven wat een gezond persoon per dag ongeveer moet gebruiken om alle voedingsstoffen, vitaminen en mineralen binnen te krijgen. Vitaminesupplementen zijn dan niet nodig. Variatie is belangrijk, een eenzijdige voeding geeft namelijk kans op tekorten. Varieer in beleg, groente en vlees/vis. Wissel bijvoorbeeld hartige, zure en zoete gerechten af. Als u er zelf niet uitkomt, vraag dan aan uw partner, familielid of vriend of zij u kunnen helpen bij de keuze.
  • Als u kauwproblemen heeft. U kunt het voedsel niet goed meer kauwen. Vermijd harde of taaie delen van het voedsel bijvoorbeeld door de korst van het brood te snijden. Indien dit niet voldoende is, moet de voeding worden gemalen of gebruik gemaakt worden van een zachtere voeding. Brood kan vervangen worden door havermoutpap, griesmeelpap, pap van Bambix, vla, yoghurt (met muesli of vruchtenmoes), kwark of pudding. Vlees, groente en aardappelen kunnen klein gesneden, geprakt of gemalen worden. Soep met veel fijngesneden of gemalen groenten en vlees kan ook een complete maaltijd zijn. Als nagerecht kunt u vla, pap, yoghurt, ijs, bavarois, mousse of gepureerd fruit gebruiken. Als de oorzaak van het niet goed kunnen kauwen een slecht passende gebitsprothese is, dan is het verstandig om hier naar te laten kijken.
  • Als u last van misselijkheid heeft. U bent misselijk en heeft daardoor niet veel zin om te eten. Het beste kunt u meerdere, kleine maaltijden gebruiken, die veel energie en voedingstoffen bevatten. Vermijd te grote porties. Zorg voor een rustige omgeving en frisse lucht, vermijd geuren die bij het bereiden van voedsel ontstaan. Eet voedsel op kamertemperatuur.
  • Als u last van obstipatie heeft. U heeft een harde ontlasting en moet minder vaak naar de wc. Gebruik een vezelrijke voeding. Vezelrijke producten zijn o.a. volkorenbrood, roggebrood, krentenbrood, volkorencrackers, groente, fruit en gedroogde vruchten (zoals pruimen, rozijnen, krenten, vijgen en abrikozen), aardappelen, zilvervliesrijst, volkorenmacaroni, peulvruchten (zoals bonen en linzen), havermout, muesli, noten, pinda’s en volkorenbiscuit. Daarnaast is het heel belangrijk om veel te drinken, ongeveer2 literper dag.
  • Als u te weinig vocht binnenkrijgt. U moet elke dag ongeveer 1½ -2 litervocht gebruiken, dit komt neer op 12 – 15 kopjes per dag. Drink tijdens de maaltijd en zorg dat er altijd iets te drinken naast u staat. Verder kunt u noteren wat u op een dag aan vocht binnenkrijgt. Bijvoorbeeld door een lijst op de koelkast te plakken waarop u elk kopje thee/koffie, glas melk etc. dat u op heeft gedronken, kunt aanstrepen.
  • Als u geen eetlust heeft. U heeft geen trek. Fris-zure producten bevorderen meestal de eetlust zoals een glas vruchtensap, een stukje appel of tomaat. Ook een kopje bouillon of een aperitief (zoals een glaasje sherry, jenever of wijn) bevordert de eetlust. Gebruik deze producten één uur voor de maaltijd.
  • Als u bestek niet meer herkend als zodanig. U weet niet waarvoor u een vork nodig heeft. Vraag anderen het juiste bestek aan te geven en kijk hoe zij het gebruiken. Een andere mogelijkheid is om bestek zo min mogelijk te gebruiken. Drink soep bijvoorbeeld uit een beker en maak van brood een sandwich.

Energierijke voedingsadviezen
Als u, ondanks bovenstaande tips, blijft afvallen, is het verstandig om een energierijke voeding te gebruiken. Hieronder staan een aantal praktische tips om meer energie met uw voeding binnen te krijgen.

  • Besmeer brood royaal met roomboter of (dieet)margarine en gebruik dubbel beleg.
  • Kies dranken die naast vocht ook energie en voedingsstoffen leveren bijvoorbeeld volle melk, vruchtensap, koffie of thee met suiker en/of melk.
  • Kies vettere vlees- en vissoorten zoals een speklap, slavink, worst, makreel, zalm, gerookte paling of bokking.
  • Voeg boter of room toe aan aardappelpuree, groenten en pap.
  • Gebruik een sausje of jus bij de warme maaltijd.
  • Verwerk ongeklopte room in pap, vla, yoghurt, vruchtenmoes, soep, sauzen en koffie.
  • Kies voor volle melkproducten.
  • Neem een kopje soep/bouillon één uur of anderhalf uur voor de maaltijd.
  • Gebruik het nagerecht één uur of anderhalf uur na de maaltijd.
  • Gebruik meerdere kleine maaltijden per dag.
  • Gebruik energierijke tussendoortjes (snacks) zoals een tosti, brood met ragout of een haring.

 

Categorie: Ouderenzorg Tags: dementie, ouderenzorg, verpleegkunde, voeding

Informatief document over Verpleegkundige Anamnese

19 februari 2012 door Ger Dierx

De anamnese is een bewuste, systematische en doelgerichte gegevensverzameling t.b.v.
het verpleegkundig proces. Deze gegevens worden gebruikt voor:

  • het stellen van een verpleegkundige diagnose;
  • het plannen en uitvoeren van de zorg;
  • het evalueren van de zorg.

Gegevens verzamelen is het begin van het verpleegkundig proces maar het is tevens een
continu proces in alle fasen. De basis leg je tijdens de eerste dialyse en de basisanamnese.
Daarna moet je gegevens blijven verzamelen om eventuele problemen van de patiënt
duidelijk(er) te krijgen. Als eenmaal het probleem is vastgesteld, heb je gegevens nodig om
doelen en interventies te kunnen kiezen. Tijdens de uitvoering van de geplande zorg blijf je
gegevens verzamelen: je observeert continu. Ook tijdens de evaluatiefase heb je gegevens
nodig om te kijken of de gestelde doelen behaald zijn.
Het doel van een anamnese is het verzamelen van gegevens over het functioneren van de
patiënt in zijn omgeving. De reacties van de patiënt op zijn gezondheidsproblemen staan
centraal.

De verpleegkundige verzamelt de gegevens aan de hand van de 11 zorgpatronen
van Gordon.

verpleegkundige anamnese

Categorie: Geestelijke Gezondheidszorg, Ouderenzorg Tags: ouderenzorg, psychiatrie, verpleegkunde

Toch uit (met de Alzheimervereniging)

19 februari 2012 door Ger Dierx

TochUit

Categorie: Ouderenzorg Tags: dementie, eenzaamheid, ouderenzorg

Stemmingsstabilisatoren (stst), Richtlijnen. Lithium, Carbamazepine, Valproaat

19 februari 2012 door Ger Dierx

Onderwerp: Stemmingsstabilisatoren

Opgesteld door: Pieter van Denderen, psychiater

Datum eerste versie: 6 april 2000

De meest gebruikte StSt zijn lithium, carbamazepine en valproaat.

De bekendste  indicaties voor StSt zijn uiteraard de stemmingsstoornissen; zowel bij manieën als bij depressies, zowel in de acute fase als profylactisch. Voor het beleid bij depressies wordt verwezen naar een depressie protocol;  er zijn verschillende depressie protocollen in omloop, we wachten op een landelijk of regionaal protocol. Bij geen of onvoldoende effect van een antidepressivum  kan een StSt worden  toegevoegd.  Bij een manie wordt een StSt vaak als eerste keus gegeven. Zo mogelijk mono- therapie, soms (tijdelijk) samen met een neurolepticum en/of benzodiazepine.

(Mogelijke) indicaties  StSt:

  • Acute of chronische beelden, ook als profylaxe: depressieve of manische fase bij een bipolaire stoornis. Ook geïndiceerd bij schizo-affectieve stoornissen.
  • soms (weinig toegepast): symptomatische maniforme psychosen (o.a. t.g.v. L-DOPA, prednison, multiple sclerose, Korsakoff  Syndroom,  alcoholisme).
  • cluster headache

Richtlijnen gebruik van StSt al of niet met andere psychofarmaca:

Bij positieve eerdere ervaring met het middel of eerste of tweedegraads MD St. Stoornis, staat het voorschrijven van StSt op de eerste plaats.

Bij een depressie zal in de (sub) acute fase een StSt vaak gecombineerd worden met een antidepressivum, waarbij alle antidepressiva  (exclusief de klassieke MAO ?), met lithium gecombineerd kunnen worden. Maar oppassen voor rapid cycling of inductie manie. Bij een depressie met psychose zal  ook  een neurolepticum gegeven worden.

Na deze (sub) acute fase wordt vaak nog lang (bijvoorbeeld 1 jaar) doorgegaan met het antidepressivum, meestal langer met de StSt. Hoe lang door te gaan met de StSt komt later aan de orde.

Bij een manie met psychose of grote ernst of slaapstoornis of onrust, is co-medicatie geïndiceerd: de psychose  met een klassiek of atypisch  neurolepticum. En de slaapstoornis en onrust  wordt behandeld met een benzodiazepine. Wanneer deze genoemde symptomen samen voorkomen kunnen de benzodiazepine en het neurolepticum samen gegeven worden.

Bij manie zonder een van bovengenoemde problemen, wordt volstaan met enkel een StSt. Dit zullen we vooral in de ambulante praktijk tegenkomen.

Bij de keuze van een bepaalde StSt kan gesteld worden, dat  met lithium de meeste ervaring bestaat, lithium werkt mogelijk het beste en geeft mogelijk gemiddeld de minste bijwerkingen. Echter lithium geeft meer werk (controles)  en kan  niet/ moeilijker worden overgenomen door de eerste lijn (advies van de inspectie).

Richtlijnen bij een acute manie, verschijningsvorm:

eufoor……………………………………….lithium de voorkeur.

gemengde episode of dysfoor……valproaat de voorkeur.

rest……………………………………………geen voorkeur.

Een respons bij een manie wordt verwacht binnen 2 weken.

Onderhoudsbehandeling.

Rapid cycling of gemengde episoden………enige voorkeur valproaat of carbamazepine. Bij een rapid cycling beeld: allereerst StSt met hoge spiegels voorschrijven en stoppen (!) met antidepressiva.  Verder wordt verwezen naar het schema van de NVvP (schema H).

rest……geen voorkeur.

Overzicht referentiewaarden, aanbevolen door de NVvP:

  • acute fase…………, lithium 0,8-1,2mmol/l    Carbamazepine 8-12 mg/l en Valproaat 80-120 mg/l.
  • onderhoudsbehandeling met “normaal therapeutische” spiegel…………, lithium 0,6-0,8 mmol/l, Carbamazepine 6-8 mg/l en Valproaat 60-80 mg/l.
  • onderhoudsbehandeling met “laag therapeutische” spiegel…….., lithium 0,4-0,6 mmol/l,  Carbamazepine 4-6 mg/l en Valproaat 40-60 mg/l. Vooral bij ouderen te overwegen.
  • onderhoudsbehandeling met “hoog therapeutische” spiegel…..,  lithium 0,8-1,0 mmol/l Carbamazepine 8-10 mg/l en Valproaat 80- 100mg/l.

Opmerking: een verschil van 0,1 of 0,2 mmol/l lithium kan bepalend zijn voor het al of niet recidiveren. Sommige patenten blijken pas baat te hebben bij lithium, bij een dosering boven 1,0mmol/l., ook gegeven over jaren.

Wanneer profylaxe en hoe lang doorgaan met een StSt?

Na eerste manie, zonder eerstegraadsbelasting  en/of niet ernstig verlopen: geen onderhoudsbehandeling. Indien wel eerstegraads en /of ernstig verlopen wel onderhoudsbehandeling overwegen.

Na tweede episode zonder eerstegraadsbelasting en/of niet ernstig verlopen: onderhoudsbehandeling overwegen.

Na de derde episode is er een indicatie voor onderhoudsbehandeling.

Een  (profylactische) onderhoudsbehandeling duurt jaren (minimaal 5 jaar) tot levenslang. Het al of niet afbouwen van de StSt is een afweging, welke samen met de patiënt genomen moet worden. Daarbij worden met de patiënt o.a. de volgende punten besproken: hoe ernstig is (was) het beeld, wordt de diagnose herzien,  hoe snel is de manie/depressie ontstaan, hoe ernstig of lastig zijn de bijwerkingen van de medicatie,  hoe “deskundig” is de patiënt wat betreft zijn eigen ziekte en kan hij/zij reageren op een dreigend recidief, hoe groot is het steunend netwerk, hoe is de relatie met de huisarts en andere hulpverleners, wat is zijn beroep (bijvoorbeeld een solistisch vrij beroep vergeleken met een beroep met meer collega’s)……..

Het staken van een StSt: langzaam afbouwen in minimaal 3 maanden. Dit geeft minder kans op recidief.

Interacties met andere medicijnen en de te nemen acties :

Carbamazepine: toename werking en bijwerkingen van lithium: effect op lithium spiegel onduidelijk.

NSAID’S zoals indomethazine, diclofenac, ibuprofen, piroxicam, naproxen: verhogen lithium spiegel met 25- 60%. Lithium spiegel meten 3-7 dagen na starten of stoppen van NSAID.

Calciumantagonisten: diltiazem, verapamil: toename bijwerkingen van de lithium: geen effect op de lithium spiegel.

ACE- remmers zoals enalapril en angiotensine- 2, antagonisten zoals losartan kunnen de lithium spiegel met een factor 3 doen stijgen. Lithium spiegel meten 3-7 dagen na starten of stoppen van een ACE- remmer of angiotensine- 2 antagonist.

  • Methyldopa: toename bijwerkingen lithium, wellicht gerelateerd aan een verhoging van de lithium spiegel. Lithium spiegel meten 3- 7 dagen na starten van methyldopa.
  • Metronidazol: toename bijwerkingen lithium, wellicht gerelateerd aan een verhoging van de lithium spiegel. Lithium spiegel meten 3- 7 dagen na starten van metronidazol.
  • Fenytoine: toename bijwerkingen lithium, geen effect op de spiegel.
  • Thiazidediuretica: toename lithium spiegel: lithium spiegel meten 3-7 dagen na starten of stoppen van thiazidediureticum.
  • De carbamazepine spiegel wordt door diltiazem en verapamil met ongeveer 50% verhoogd.  De carbamazepine spiegel meten, 3 dagen na starten of stoppen van dit medicament.
  • De combinatie van lithium met neuroleptica is mogelijk en soms geïndiceerd,  maar geeft versterking van de bijwerkingen,  met name parkinsonisme, soms  ook een organisch  psychosyndroom. Reeds bestaande parkinsonisme, epilepsie e.d. zijn contra-indicaties voor de combinatie. Ook chronisch gebruik proberen te vermijden.
  • Bij lithium en hypertensie, bijvoorkeur ß blokkers geven, is zelfs gunstig tegen een tremor.
  • Anticonceptiva en/of anticoagulantia geeft voorkeur lithium of valproaat. Door carbamazepine verminderde werking anticonceptiva!! Bespreek dit altijd met de patiënte.
  • Pre-operatief: het is verstandig om 2 of 3 dagen voor  de operatie de lithium te staken en pas te hervatten na stabilisatie van de elektrolyten, waterhuishouding en darmperistaltiek. Cave interacties bij lokale anesthesie en de patiënt moet goed blijven drinken.

Bij zwangerschap, kan wel worden doorgebruikt, maar dit moet besproken worden met afweging van voor en nadelen. Ik noem in volgorde van eerste tot derde keuze:

  1. Lithium (beperkte toename in het eerste trimester op de anomalie van Ebstein van 1 op 20000 naar 1 op 1000. Neonatale toxiciteit: floppy baby, cyanose en hypertoniciteit. Geen aanwijzingen voor gedragsgevolgen op lange termijn).
  2. carbamazepine (spina bifida 0,5 tot 1%. normale risico 0,03%, ook verhoogde kans op gespleten verhemelte en
  3. valproaat (zie carbamazepine). Lithium heeft dus de voorkeur en probeer anti- epileptica te vermijden. Tijdens de zwangerschap citraat geven i.p.v. lithium carbonaat.

Een zwangerschap brengt mogelijk enige bescherming met zich mee wat betreft een stemmingsstoornis. Echter is  beperkt. Post partum een  sterk verhoogd risico. Ongeveer 40% recidief in het kraambed.

N.B.: Een ECT tijdens de zwangerschap is relatief veilig mits in een centrum met expertise bij psychiater, anesthesist en gynaecoloog. Een optie welke in voorkomende gevallen te overwegen is.

De baseline incidentie van congenitale afwijkingen is 2 tot 2,5%.

Een landelijk deskundige over StSt en zwangerschap is de psychiater dr. Klompenhouwer (Venray).

Borstvoeding is gecontraïndiceerd bij gebruik van carbamazepine. Ook lithium gaat over in de moedermelk in hoeveelheden, waarbij een effect op de baby niet is uitgesloten. Ook  lithium een absolute contra indicatie voor borstvoeding.

Leverfunctie stoornissen of eerdere bloedbeeld afwijkingen geeft voorkeur voor lithium.

Nierfunctie stoornis, psycho-organische stoornis, epilepsie, recent hartinfarct, acne en psoriasis geeft voorkeur voor carbamazepine of valproaat.

AV blok voorkeur voor valproaat.

Jongeren onder 14 jaar, bijvoorkeur carbamazepine of valproaat i.p.v. lithium.

Bij vragen over mogelijke (andere) interacties,  overleggen met de (ziekenhuis) apotheker.

RICHTLIJNEN LITHIUM.

Contra indicaties lithium, absoluut.

  • terminale nierinsufficiëntie
  • acute myocardinfarct
  • myasthenia gravis
  • borstvoeding

relatief:

  • idiopatische parkinsonisme
  • zwangerschap, m.n. de eerste 3 maanden, vaak toch een afweging  van voor en nadelen.
  • farmaca met sterke interactie lithium (zie verderop)
  • hartgeleidingsstoornissen

toediening alleen onder frequente controle

  • stabiele decompensatio cordis
  •  epilepsie m.n. temporaal
  • tardieve dyskinesie
  • dementie
  • cerebellaire aandoeningen
  • diabetes mellitus
  • colitis ulcerosa
  • psoriasis

Onderzoek alvorens te starten met  lithium:

  • tensie
  • lichaamsgewicht
  • vragen naar neurologische afwijkingen/ neurologisch verleden
  • ECG indien > 40 jaar, te beoordelen door cardioloog
  • eventueel EEG, met name ouderen
  • een algemeen lichamelijk onderzoek vindt niet plaats op de DLP

Laboratorium onderzoek voor starten met lithium:

  • bloed,Leuco’s, Creat, Calcium, TSH, Glucose.
  • Urine SCRU

Bij gestoorde laboratorium waarden, of somatische problemen, wordt contact gezocht met de huisarts (en  laboratorium bevindingen opsturen), waarbij de huisarts  zelf zal beoordelen of patent (eerst) gezien moet worden door een somatisch specialist.

Instellen op lithium:

Op de DLP wordt i.h.a. Camcolit gegeven. De kosten van de verschillende preparaten  ontlopen elkaar niet veel. Bij zwangerschap bijvoorkeur lithiumcitraat geven. Na de bevalling weer carbonaat.

We starten met 600mg (=1½ tablet), 24 uur daarna serum bepaling. De lithium wordt 1 maal daags ingenomen.

Hierna wordt de lithium spiegel steeds 12 uur na de inname bepaald. Dit luistert vrij nauwkeurig, hetgeen bekend is bij de bloedafname.

· < 20mmol/l : ½ tablet erbij en na 5 dagen een nieuwe bepaling.

· >20 en < 30 mmol/l : 1½ tablet houden en na 5 dagen een nieuwe bepaling.

· > 30 mmol/l : 1 tablet per dag en na 5 dagen een nieuwe bepaling.

Doseringen verder aanpassen  afhankelijk van  de spiegel.

Camcolit tabletten van 400mg, lithiumcarbonaat tabletten van 200, 300 en 400mg.  Ook capsules verkrijgbaar.

Routine controles bij lithiumtherapie:

De lithium spiegel wekelijks (zo nodig frequenter) bepalen tot stabiele en gewenste waarde is bereikt. Daarna iedere 3 maanden controleren.

Tabel overzicht routineschema (over genomen van de Lithium plus werkgroep),

 

Screening vooraf en controle per maand

 

voor 3 6 9 12 15 18 21 24 27 30 33 36 Etc
Lithium (1) (2) X X X X X X X X X X X X
Leuco’s X X                        
Creat X X   X   X   X   X   X   X
Calcium X                          
TSH  ( 3 ) X X   X   X   X   X   X   X
Glucose X                          
Urine (volledig onderzoek

incl. S.G.)

X                          
Lichaamsgewicht X   X   X       X       X  
Varia en extra ECG, zwangerschapstest (4) X                          

Bijwerkingen lithium,  bij normale spiegels:

voorbijgaand:

  • dorst
  • fijne tremor  (behandeling: 1- stoppen koffie, 2- dosering verlagen, 3- propanolol)
  • misselijkheid, braken
  • lichte diarree
  •  buikpijn
  • spierzwakte
  • vermoeidheid
  • oedeem

(soms}blijvend:

  • hypothyreoïdie, vergrote schildklier
  • leucocytose
  • gewichtstoename
  • polydipsie, polyurie
  • ECG veranderingen
  • (verergeren) huidaandoeningen, zoals acné
  • concentratie en geheugenstoornissen (EEG, PO).

Intoxicatie lithium

Letale spiegel > 3,5 mLgr/L 12 uur na inname.

Behandeling intoxicaties door (o.a.) internist: maagspoeling.

0,9% NaCl

Hemodialyse.

Vroege symptomen intoxicatie (kan voorkomen bij normale spiegels):

  • braken, diarree
  • grove tremor
  • sloomheid, traagheid, slaperigheid
  • ataxie
  • duizeligheid
  • dysartrie

ernstige symptomen:

  • bewustzijnsdaling, bewusteloosheid, coma
  • spierhypertonie
  • hyperreflexie
  • nystagmun
  • insulten
  • oligurie, anurie

Verwijsbeleid lithium intoxicatie:

Bij een lithium spiegel < 2,5 niet verwijzen naar de internist. De psychiater  blijft hoofdbehandelaar, maatregelen zoals stoppen medicatie, veel drinken, eventueel opname PAAZ. Het klinische beeld/ verloop in de gaten houden.

Bij een spiegel >2,5 (mede afhankelijk van het verdere beeld) verwijzing naar de afdeling interne overwegen voor  verdere behandeling van de intoxicatie. Ondersteuning vanuit de PCD, daarna retour PAAZ kliniek of DLP.

Aanbevelingen, spiegels  NVvP: referentiewaarden:

acute fase…………, lithium 0,8-1,2mmol/l.

onderhoudsbehandeling met “normaal therapeutische” spiegel…………, lithium 0,6-0,8 mmol/l

onderhoudsbehandeling met “laag therapeutische” spiegel…….., lithium 0,4-0,6 mmol/l,

onderhoudsbehandeling met “hoog therapeutische” spiegel…..,  lithium 0,8-1,0 mmol/l

Er bestaat een sterk variërende gevoeligheid voor lithium, hetgeen kan betekenen dat soms lagere (bijvoorbeeld 0,45 mg/ml) of hogere spiegels (tot max ongeveer 1,2 mg/ml) nodig zijn voor het gewenste effect.

Bij mensen die sterk gevoelig zijn, kunnen reeds eerder bijwerkingen optreden. Patiënten informatie, ook schriftelijk en geruststelling is daarbij belangrijk.

Op de DLP, in de profylactische fase, meest gebruikelijke  spiegel: 0,5 – 0,8 mg/ml.

Vooral bij ouderen en mensen met een cerebraal lijden wordt vaak gestreefd naar een wat lagere lithiumspiegel,  tussen 0,4 en 0,6 mg/ml. Soms is de lithium pas effectief bij een spiegel boven de 1,00mg/ml, niet te snel de moed opgeven en overgaan op een ander middel.

De afbouw van lithium moet langzaam geschieden, bijvoorbeeld in 3 maanden i.v.m. kans op recidief bij snellere afbouw.

RICHTLIJNEN CARBAMAZEPINE (O.A. TEGRETOL)

Carbamazepine is ongeveer even, of iets minder werkzaam als lithium, maar geeft gemiddeld meer (maar andere) bijwerkingen(?).  Opgemerkt moet worden dat er nauwelijks deugdelijk en vergelijkend onderzoek is gedaan, maar de praktijk laat ook van carbamazepine een goed resultaat zien.

Contra-indikaties (absoluut of relatief):

  • Lever, cardiale en haematologische pathologie.

Andere contra-indikaties, vooral relatief:

  • Prostaat hypertrofie,
  • Diabetes,
  • Alcoholafhankelijkheid (in het verleden),
  • Glaucoom.

Onderzoek alvorens te starten met de behandeling:

  • Onderzoek bloed: SCRH met dif, gamma GT, ASAT, ALAT, AF.
  • ECG met beoordeling door cardioloog.
  • EEG soms.
  • (Eventueel lichamelijk onderzoek en lichamelijke klachtenlijst, op DLP niet mogelijk).
  • Gewicht en RR.

 

Routinescreening bij carbamazepinetherapie:

Zodra de bloedspiegel goed en stabiel is, is de bloedspiegel bepalen niet meer nodig.

Bovengenoemd bloed onderzoek herhalen : na 2 weken, 2 maanden, 6 maanden, 12 maanden en tenslotte nog eenmaal na een jaar. Dan kan de patient ook terug verwezen worden naar de huisarts.

Instellen op carbamazepine:

Starten met 2dd 200 tijdens de maaltijd.

Verhogen tot 600-1000mg, in stappen van 200mg maximaal per dag, bij acute gevallen, bij minder acute gevallen 200mg per 2 tot 4 dagen verhogen, om de kans op bijwerkingen te verlagen.

De eerste bloedspiegelbepaling na 5 dagen.

Het prikken van de spiegel moet gebeuren  4 uur na de laatste inname. Bij een stabiele spiegel is een spiegel bepaling niet meer nodig.

Gemiddelde dagdosering: 1000mg (globaal tussen 400 en 1600mg).

Verkrijgbaar in tabletten van 100mg, 200mg en (400mg).

Gereguleerde afgifte 200mg en 400mg.

Referentiewaarden:

acute fase………………………………………………….8-12 mg/l.

onderhoudsbehandeling met “normaal therapeutische” spiegel…….. 6-8 mg/l.

onderhoudsbehandeling met “laag therapeutische” spiegel………… 4-6 mg/l .

onderhoudsbehandeling met “hoog therapeutische” spiegel………….. 8-10 mg/l.

Toxisch boven 15 mg/l

Bijwerkingen:                                                                                                                                                                        Allergische uitslag (eventueel consult dermatoloog),

  • Gastro-intestinale klachten: misselijk, braken, anorexie.
  • Neurologische klachten: verwardheid, duizeligheid, moeheid, ataxie, hyper of hypo reflexie,.
  • Schildklierafwijkingen; verhoogde T3, T4 waarden (?). Zelden een hypothyreoïdie.
  • Beenmergdepressie, aplastische anemie en agranulocytose.

Overdosis en intoxicatie,

Letale dosis:60 gram.

Symptomen: stupor, verwardheid, rusteloosheid, agitatie, braken, misselijkheid, abnormale reflexen, mydriasis, nystagmus, urine retentie, hypo of hypertensie, cardiale arythmieen, coma.

Behandeling: verwijzing internist voor (o.a.) maagspoeling, ECG en observatie.

Intoxicatieverschijnselen :

bewustzijnsdaling, ademhalingsdepressie, vasculair en cardiaal, duizeligheid, verlaagd Na, insulten e.d.

Instructie aan patiënt en familie:

  • indicaties,
  • werking t.o.v.  lithium  (lever versus nier),
  • bijwerkingen,
  • bij klachten koorts, keelpijn, infectie, mondzweertjes, petechie, bloedingen, bleekheid direct arts raadplegen.
  • Intoxicatieverschijnselen.
  • De Anti Conceptie pil is ONBETROUWBAAR met name de pil met lage oestrogeen. Dit altijd bespreken en in dossier noteren.
  • Bij borstvoeding  is carbamazepine gecontraindiceerd

Aanvullende opmerkingen over interacties met andere medicatie:

  • Niet samen met MAO remmers en minimaal 2 weken wachten na stoppen van een MAO remmer.
  • Samen met lithium, antipsychotica en anthypertensiva (Verapermil, Nifidepine) kunnen de neurologische bijwerkingen toenemen.

RICHTLIJNEN VALPROAAT

Bloedspiegels,

acute fase…………………..80-120 mg/l

onderhoud normaal…………… 60-80 mg/l

onderhoud laag ………………40-60 mg/l

onderhoud hoog………………80-100 mg/l

Onderzoek alvorens te starten met de behandeling:

Onderzoek bloed: SCRH met dif, gamma GT, ASAT, ALAT, AF.

Startdosering, 3dd 150 mg

Verkrijgbaar in (o.a.) tabletten van 150mg, 300mg en 500mg,

depakine chrono (gereguleerde afgifte) tabletten van 300mg en 500mg.

Ook als zetpil mogelijk.

Op geleide van spiegel dosering bepalen.

Bijwerkingen:

  • Misselijk braken, maagkrampen, diarree.
  • Toe of afname eetlust.
  • Tremor.
  • Leverafwijkingen met name de eerste maand na start.
  • Bloedingstijd verlenging.
  • Zelden: hoofdpijn , duizelig, haaruitval.

Controle spiegels:

Zodra de spiegel gestabiliseerd is, is spiegelbepaling niet meer nodig, evenmin is ander laboratorium onderzoek nodig. De patient kan naar de huisarts worden verwezen.

Bij verdenking op bijwerkingen of therapie ontrouw kan bloedspiegel bepaald worden.

 Cave:

  • hepatoxiciteit:  bij significante stijging transaminasen en/of optreden stollingsstoornissen: in overleg met internist stollingsonderzoek met protrombinetijd  (PTT), eventueel bilirubine.
  • Hyperammoniëmie (zelden) : bij braken/ataxie/somnolentie in overleg met internist NH³ bepalen.
  • bij kans op zwangerschap: zwangerschapstest.
  • polyfarmacie.

Verschillen bijwerkingen tussen valproaat en carbamazepine:

Valproaat vaker sufmakend, eerder gewichtstoename, eerder tremoren.

Carbamazepine vaker huiduitslag.

 

 

Literatuur:

Zie o.a. Lithium plus werkgroep,  www.antenna.nl/nsmd .

 

 

 

 

 

Categorie: Geestelijke Gezondheidszorg, Ouderenzorg Tags: ouderenzorg. medicatie, psychiatrie, verpleegkunde

  • « Vorige
  • 1
  • …
  • 7
  • 8
  • 9
  • 10
  • Volgende »

Tags

ADHD agressie aids Andries Braat angst begeleiding bejegening bipolair Braat buddyzorg chronische ziekte cronische ziekte dementie depressie familie geweld hiv hiv en aids homo homoseksualiteit informatie jongeren manie opvang ouderenzorg persoonlijkheidsstoornis presentie presentiebenadering presentietheorie preventie psychiatrie religie rouw rouwverwerking scholen seksualiteit soa stemmingsstoornis suicide suicidepoging verdriet verlies verpleegkunde voorlichting zorg

Buddyzorg Limburg

Positieve Gezondheid

Overzicht 6 dimensies van Positieve Gezondheid met bijbehorende vragen   Lichaamsfuncties (hoe gaat het lichamelijk met u?) Ik voel mij gezondIk voel mij fit Ik heb geen klachten en pijnIk slaap goedIk eet goedIk herstel snel … [Lees meer ...]

Meer Buddyzorg Limburg

Chronische ziekten

ik en eenzaamheid

Wat is eenzaamheid eigenlijk?  Zijn er verschillende soorten eenzaamheid? Wat zijn de symptomen van eenzaamheid? Wat zijn oorzaken van eenzaamheid? Hoe weet je of je eenzaam bent? En kan je zelf echt wat doen aan eenzaamheid? Om achter … [Lees meer ...]

Meer chronische ziekten

HIV en AIDS

Meer HIV en AIDS

Homoseksualiteit

homo zijn doet pijn

… [Lees meer ...]

Meer homoseksualiteit

Ouderenzorg

Voor je familie zorgen dat is gewoon zo…..

Voor je familie zorgen? Dat is gewoon zo Mantelzorg bij allochtonen. Mantelzorg bij Antillianen, Surinamers, Marokkanen en Turken in Nederland. bron: Purmerend, Juni 2007Dit is een uitgave van PRIMO Noord-HollandAuteursIbrahim Yerden, senior … [Lees meer ...]

Meer ouderenzorg

Psychiatrische verpleegkunde

Waarom Obesitas in de GGZ behandeld moet worden

… [Lees meer ...]

Meer psychiatrische verpleegkunde

Copyright © 2025 · Ger Dierx

Copyright © 2025 · Ger Dierx op Genesis Framework · WordPress