Ger Dierx

mijn eigen archief

Noodkist
  • Home
  • Geestelijke Gezondheidszorg
  • Chronische ziekten
  • Vrijwilligerswerk
  • Ouderenzorg
  • Seksualiteit
  • Presentaties

Ziekte van Parkinson en dementie

15 februari 2012 door Ger Dierx

Van de mensen van 55 jaar en ouder lijdt 1,4% aan de ziekte van Parkinson. Van de ouderen tussen de 85 en 95 jaar lijden 4 op de 100 personen aan die ziekte. Dit is veel meer dan tot voor kort werd aangenomen. Vooral onder de oudsten wordt de ziekte vaak niet herkend. Dat blijkt uit een studie ‘Epidemiologie van de ziekte van Parkinson’ aan de Erasmus Universiteit Rotterdam.

Met de vergrijzing van de bevolking zullen in Westerse landen steeds grotere aantallen mensen getroffen worden door neurologische aandoeningen waarbij sprake is van een versnelde veroudering van het zenuwstelsel. Van deze aandoeningen is bij ouderen de ziekte van Parkinson, na de ziekte van Alzheimer, de meest voorkomende.
Patiënten die lijden aan de ziekte van Parkinson hebben in het begin slechts geringe klachten, zoals wat beven van de hand in rust of een geringe traagheid bij bewegen. Vaak worden deze klachten in het begin niet onderkend en worden ze toegeschreven aan de ouderdom. Pas later vallen de symptomen op als afwijkend en wordt de diagnose van Parkinson gesteld.

 1. Wat is Parkinson?

De ziekte van parkinson, genoemd naar de Engelse arts James Parkinson is een hersenziekte waarbij zenuwcellen, vooral de zenuwcellen van de substantia nigra (“zwarte stof”), langzaam afsterven.

De cellen van de substantia nigra hebben als taak dopamine te produceren, door de ziekte van parkinson ontstaat dus een dopamine tekort. Door een tekort aan dopamine gaan de hersenkernen die betrokken zijn bij de centrale bewegingen slechter gaan functioneren. De gevolgen hiervan zijn langzaam en weinig bewegen, trillen, voorovergebogen lopen en stijve spieren.

2. Oorzaken van Parkinson

Bij de ziekte van parkinson is er een soort afbraakproces (degeneratie) in een bepaald gebied in de hersenen: de ‘zwarte kernen’ (substantia nigra). Deze hersenkernen zijn van vitaal belang voor het soepel verlopen van bewegingen. Door verdwijnen van zenuwcellen in deze kernen wordt er niet voldoende dopamine gemaakt. Dopamine is een neurotransmitter, een stof die nodig is om zenuwimpulsen van de ene zenuwcel op de andere over te brengen. De verschijnselen van de ziekte van Parkinson worden pas merkbaar wanneer ongeveer 70 procent van de dopamine producerende zenuwcellen verdwenen is.

De oorzaak (het is waarschijnlijk dat er verschillende oorzaken zijn) van de ziekte van parkinson, van het afsterven van de hersencellen in de zwarte kernen, is nog niet precies bekend. Onder de microscoop zijn in sommige cellen van de zwarte kernen kleine ronde vormsels te zien – de insluitlichaampjes van Lewy (genoemd naar de ontdekker ervan). Daaraan kan achteraf (na het overlijden) met zekerheid worden vastgesteld of het inderdaad om de ziekte van parkinson ging.

De laatste jaren is er veel onderzoek gedaan naar het ontstaan en de samenstelling van deze ‘Lewy bodies’ en daaruit is gebleken dat zij onder andere afbraakproducten van dopamine bevatten. Vooral de ontdekking van een aantal erfelijke vormen van parkinson heeft bijgedragen aan inzicht hoe bepaalde fouten in de stofwisselingsstoornis van deze cellen schade kan aanrichten. Deze fouten hebben onder andere te maken met de functie en de afbraak van bepaalde eiwitten, zoals het alpha-synucleïne en het tau-eiwit. Omdat er bij de ziekte van parkinson een stoornis in deze eiwitten bestaat wordt deze aandoening tegenwoordig ook ingedeeld bij de ‘synucleopathie’ en bij de ’tauopathie’.

3. Kenmerken

3.1 Motorische Verschijnselen

De ziekte van parkinson kan een groot aantal motorische verschijnselen met zich meebrengen.

De kernverschijnselen bij de ziekte van parkinson zijn:

  • Rigiditeit (stijfheid van de ledematen)
  • Akinesie (hypokinesie) (bewegingsarmoede)
  • Rusttremor (trillen bij rust) (eerst aan één hand, arm of been, later aan beide)
  • Gestoorde (voorovergebogen) houding en gestoorde houdingsreflexen

Andere motorische symptomen die zich voordoen bij de ziekte van parkinson zijn:

  • Micrografie (klein en kriebelig schrijven)
  • Maskergelaat (uitdrukkingsloos gezicht)
  • moeilijk slikken en spreken
  • Verminderde opvangreflexen en balans
  • Moeite om te starten of veranderen van beweging (wisselen van motorisch programma).
  • Afwijkend looppatroon: neiging steeds harder te gaan lopen, met kleine passen (omdat een normaal looppatroon niet goed lukt, laten patiënten zich voorover vallen en “lopen” ze op hun opvangreactie)

3.2 Symptomen van het autonoom zenuwstelsel

Het autonoom zenuwstelsel regelt de spijsvertering en het verwijden en vernauwen van bloedvaten. Maar ook de ademhaling, en de hartslag staan onder invloed van het autonome zenuwstelsel.

De ziekte van parkinson dient ook schade toe aan het autonoom zenuwstelsel, de symptomen hiervan zijn:

  • Overmatige talgproductie
  • Speekselvloed
  • Overmatige transpiratie
  • Obstipatie
  • Urineverlies
  • Orthostatische hypotensie (dalen van de bloeddruk bij overeindkomen, met duizeligheid als gevolg)

3.3 Psychische Verschijnselen

Bij de ziekte van Parkinson kunnen na verloop van tijd allerlei psychische klachten optreden.

Veel mensen met de ziekte kennen perioden waarin ze voortdurend somber zijn. Ze beleven geen plezier meer aan hun normale bezigheden, zijn doodmoe en kunnen zich slecht concentreren. Deze klachten vat men samen onder het ziektebeeld ‘Parkinson-depressie’.

Andere psychische verschijnselen die zich kunnen voordoen bij de ziekte van parkinson zijn:

  • Vermoeidheid
  • Concentratieproblemen
  • Dementie
  • Psychose (Hallucinaties)

3.4 Zintuiglijke Stoornis

Bij de ziekte van parkinson kunnen ook stoornissen plaatsvinden in de zintuigen.

In de meeste gevallen vinden er reukstoornissen plaats. Vaak is het ook het geval dat de reukstoornissen het eerste merkbare symptoom van de ziekte van parkinson is.

De zintuiglijke stoornissen zijn vaak de oorzaak van een overschot aan dopamine. Er is niet geheel duidelijk hoe er een dopamine overschot kan onstaan als de ziekte parkinson de dopamine produceerde cellen afbreekt. Momenteel lopen er onderzoeken om dit te onderzoeken. Er wordt gedacht dat er in cellen buiten de substantia nigra dopamine wordt geproduceerd om de uitval in de substantia nigra op te vangen. Maar dit is enkel een hypothese

3.5 Overige

Bij de ziekte van parkinson vinden ook stoornissen plaats die niet in een groep zijn in te delen. Het komt vaker voor dat patiënten die aan de ziekte van parkinson leiden slaapstoornissen of seksuele stoornissen hebben.

Deze stoornissen zijn bijwerkingen van medicijnen, in de meeste gevallen gaat het om de antidepressiva die veel parkinson patiënten nemen.

Er zijn medicijnen die als bijwerking hebben dat de seksuele opwinding verminderd maar er zijn ook medicijnen die de seksuele opwinding vergroten dit is het geval bij een aantal dopamine agonisten en voor levodopa. Voor patiënten is het vaak moeilijk om hiermee om te gaan, in veel gevallen doet het de patiënt goed als hij/zij iemand heeft waarmee om er openlijk over te praten.

Parkinson patiënten dienen dus goed op te letten of de medicijnen die gebruikt worden de ziekte van parkinson niet verergeren, veel antidepressiva verergeren namelijk ook de symptomen zoals de rusttremor (trillen bij rust).

4. Diagnose

De cellen van de substantia nigra hebben als taak dopamine te produceren en die via hun uitlopers naar het striatum, onderdeel van de basale ganglia te brengen. Door de ziekte van Parkinson ontstaat dus dopamine-tekort in de basale ganglia, waardoor deze hersenkernen die belangrijk zijn voor het uitvoeren van bewegingen, slechter gaan functioneren. Langzaam en weinig bewegen, trillen, voorovergebogen lopen en stijve spieren zijn het gevolg .

Recent wetenschappelijk onderzoek heeft aangetoond dat ook in andere gebieden van de hersenen celafbraak optreedt, met onder meer reukstoornissen, stoornissen van het autonoom zenuwstelsel, psychische stoornissen (depressie, initiatief verlies) en cognitieve stoornissen (geheugen en tempo van informatieverwerking) als gevolg. In de afstervende zenuwcellen worden bij microscopisch onderzoek “Lewy bodies” aangetroffen, die het eiwit alpha-synucleíne bevatten, waarmee bij de ziekte van Parkinson kennelijk iets mis gaat. De precieze oorzaak van de meeste gevallen van de ziekte van Parkinson is vooralsnog onbekend. Bij een klein gedeelte van de patiënten is aan te tonen dat de ziekte veroorzaakt wordt door een genetische afwijking of door vergiftiging met een stof als Mangaan. Mogelijk speelt in de nog onverklaarde meerderheid van de gevallen een combinatie van genetische factoren en externe schadelijke stoffen een rol.

5. Hoe wordt de ziekte van Parkinson behandeld?

De ziekte van Parkinson is niet te genezen. De behandeling bestaat uit het bestrijden van de symptomen.

Parkinsonsverschijnselen worden meestal behandeld met een combinatie van verschillende geneesmiddelen. Die geneesmiddelen moeten een aantal keer per dag ingenomen worden. Daarbij kunnen vervelende bijwerkingen optreden, zoals misselijkheid, verwardheid, slapeloosheid, geheugenstoornissen of overtollige bewegingen. Over het algemeen geldt hoe lager de dosering van een geneesmiddel, hoe minder kans op bijwerkingen.

Bepaalde geneesmiddelen kunnen na langdurig gebruik zogenaamde on-off effecten geven: de ernst van de klachten wisselt dan sterk, per dag of zelfs per uur.

  • In het beginstadium van de ziekte gebruikt men meestal ofwel levodopa ofwel een dopamine-agonist (zoals cabergoline, pergolide, ropinirol, pramipexol en bromocriptine), ofwel een associatie van beide. Levodopa wordt in de hersenen omgezet in dopamine – de stof waaraan de Parkinsonpatiënt een tekort heeft. Deze stof is heel belangrijk voor het soepel laten verlopen van bewegingen.
  • Levodopa is het snelst werkzaam en het meest doeltreffend op de Parkinsonsymptomen, maar er is het risico van motorische complicaties (motorische fluctuaties, dyskinesieën).
  • De dopamine-agonisten zijn doeltreffend op de Parkinsonsymptomen, en vroegtijdig gebruik ervan in monotherapie, in het bijzonder bij jonge patiënten (tot ongeveer 50 jaar), laat in sommige gevallen toe een behandeling met levodopa uit te stellen.
  • De dopamine-agonisten kunnen geassocieerd worden met levodopa, ofwel van bij het begin van de behandeling wat toelaat het optreden van motorische complicaties door levodopa te vertragen, ofwel in een later stadium wanneer motorische fluctuaties door levodopa optreden.
  • Selegiline wordt eveneens voorgesteld voor de behandeling van Parkinsonsymptomen maar zijn activiteit tegen de ziekte van Parkinson lijkt zwak.
  • Entacapon, steeds in associatie met levodopa, laat toe de motorische fluctuaties door levodopa te verminderen.
  • De anticholinergica zijn vooral doeltreffend tegen het beven. Deze remmers zorgen ervoor dat de dopamine in evenwicht komt met de stof acetylcholine. Beide stoffen zijn nodig om bewegingen goed te laten verlopen. Anti-cholinergica verminderen verder speekselvloed en overtollige transpiratie.
  • In aanwezigheid van dyskinesieën door levodopa, kan amantadine (eigenlijk een antigriepmiddel) of apomorfine overwogen worden.

De laatste tijd wordt ook geëxperimenteerd met chirurgie (Deep Brain Stimulation) waarbij bepaalde delen van de hersenen die verantwoordelijk zijn voor het beven, worden stilgelegd, of via elektrische impulsen worden gestimuleerd om het beven tegen te gaan. Deze operaties worden vooral bij jongere patiënten toegepast.

Ook fysiotherapie kan helpen om de bewegings- , slaap- en slikproblemen beheersbaar te houden.

6. Parkinsonismen

Parkinsonismen is een verzamelterm voor aandoeningen die lijken op de ziekte van Parkinson. Voor een deel leiden ze tot dezelfde verschijnselen: beven, stijfheid en bewegingstraagheid. Een verschil met de ziekte van Parkinson is dat andere delen in de hersenen aangedaan raken. Wanneer mensen met klachten als beven, stijfheid en moeite met bewegen bij de huisarts of neuroloog komen, is vaak de diagnose: de ziekte van Parkinson. Het is echter moeilijk om de diagnose ‘de ziekte van Parkinson’ met zekerheid te stellen. Dit kan alleen door hersenweefsel microscopisch te onderzoeken, en dit kan pas nadat iemand is overleden. Bij het stellen van de diagnose gaat een arts vooral af op iemands klachten. De ziekteverschijnselen bij de ziekte van Parkinson kunnen echter ook bij een aantal andere aandoeningen voorkomen. Wanneer iemand de ziekte van Parkinson heeft, worden de ziekteverschijnselen minder door dopaminetherapie. Bij eenderde tot een kwart van de mensen met de diagnose ‘de ziekte van Parkinson’ is dit niet het geval. Dit is een van de belangrijkste aanwijzingen dat er dan sprake is van een parkinsonisme. Een parkinsonisme is een aandoening die het hele leven van de persoon zelf, maar ook van de mensen in zijn naaste omgeving, ingrijpend verandert. Duidelijke informatie over de ziekte, de verwachtingen en de behandeling is belangrijk om met die veranderingen om te kunnen gaan. Daarom deze brochure van de Parkinson Pati?nten Vereniging. De Parkinson Pati?nten Vereniging richt zich uitdrukkelijk ook op mensen met parkinsonismen en hun naasten, bijvoorbeeld door het geven van voorlichting. Aan het einde van deze brochure kunt u lezen wat de Parkinson Pati?nten Vereniging nog meer voor u kan betekenen.

Multi Systeem Atrofie

De diagnose MSA is alleen met zekerheid te stellen door hersenweefsel onder de microscoop te onderzoeken (zie het volgende punt: microscopisch onderzoek). Bij leven is de diagnose dus niet met zekerheid te stellen. Wel kan lichamelijk onderzoek aanwijzingen geven dat er waarschijnlijk sprake is van MSA. De volgende verschijnselen zijn typisch voor MSA (en komen op deze manier niet voor bij de ziekte van Parkinson):

  • snelle progressie, rolstoelgebruik;
  • al in een vroeg stadium van de ziekte een instabiele houding;
  • abnormaal sterk voorover gebogen houding;
  • onregelmatig, rukachtig beven;
  • abnormale oogbewegingen, meestal kan iemand niet meer naar beneden kijken zonder het hoofd te bewegen;
  • ernstige spraak- en slikstoornissen;
  • ademstoornissen, diep zuchten, toegenomen snurken of kreunen;
  • specifieke slaapstoornissen;
  •  samentrekkingen van de spieren (=contracturen);
  • koude, paarse handen. Ook kan er onderzoek gedaan worden naar het functioneren van het autonome zenuwstelsel, bijvoorbeeld het meten van de bloeddruk, functietesten en onderzoek van de sluitspieren van darm en blaas. Er zijn ook onderzoeken waarmee de hersenen in beeld gebracht kunnen worden, zoals CT- of MRI-SCAN, en onderzoeken waarmee de stofwisseling van de hersenen kan worden beoordeeld, zoals PET (Position Emiss Tomography) of SPECT (Single Photon Emission Computed Tomography). Een probleem van deze onderzoeken is, dat ze in de beginfase van de ziekte vaak geen afwijkingen laten zien. Juist in deze periode is de behoefte aan een goede verklaring van de ziekteverschijnselen het grootste.

Progressieve Supranucleaire Paralyse

Een andere vorm van parkinsonisme is PSP. Deze ziekte is voor het eerst beschreven in 1964 door Steele, Richardson en Olzewski. Daarom wordt de ziekte soms ook met hun namen aangeduid. Letterlijk betekent PSP een ziekte die in de loop van de tijd erger wordt (=progressief), waarbij er verlammingen (=paralyse) optreden in het hersengedeelte dat de oogbewegingen regelt (=supranucleair). PSP begint meestal na het veertigste levensjaar en komt iets vaker voor bij mannen dan bij vrouwen. Jaarlijks krijgt 1 op de 1000 mensen PSP.

Bij PSP kunnen de volgende ziekteverschijnselen voorkomen:

  • veranderingen in spreken en articulatie;
  • slikproblemen;
  • een vorm van dementie, met apathie, initiatiefloosheid, depressie en angst; logisch denken gaat slechter; niet zozeer het begrijpen, als wel het uitvoeren van denken en doen raakt soms al vroeg in de ziekte verstoord; taal- en rekenvaardigheden blijven lange tijd goed.
  • onzeker lopen en vaak achterover vallen; het vallen komt niet door struikelen, maar omdat minder goed gereageerd kan worden op houdingsveranderingen.
  • verstoorde oogbewegingen; een beperkt blikveld; niet meer naar boven of beneden kunnen kijken zonder het hoofd te bewegen; slechter gaan zien, ook al raakt het zien zelf niet beschadigd;
  • stijfheid, met name van nekspieren en lange rugspieren; hierdoor ontstaat een typische houding: helemaal rechtop, met opgeheven hoofd.

De ziekteverschijnselen van PSP komen in beide lichaamshelften voor. Dat is anders dan bij de ziekte van Parkinson, waarbij de lichaamshelften in verschillende mate aangedaan raken.

 

Categorie: Chronische ziekten, Geestelijke Gezondheidszorg, Ouderenzorg Tags: bejegening, chronische ziekte, ouderenzorg, psychiatrie, verpleegkunde

Wat is tardieve dyskinesie?

15 februari 2012 door Ger Dierx

Tardieve dyskinesie (TD) is een neurologisch syndroom, dat veroorzaakt wordt door blootstelling aan bepaalde medicijnen. “Tardief” betekent zoiets als “laat ontstaan” en “dyskinesie” betekent “abnormale beweging”. De term “tardieve dyskinesie” wordt dus gebruikt om aan te geven dat het gaat om een bewegingsstoornis, die pas ontstaat na het gebruik van medicijnen.

Hoe TD nu precies ontstaat, is nog steeds niet helemaal duidelijk. Er zijn wel verschillende hypotheses, maar er wordt nog steeds onderzoek naar gedaan. Het gaat in ieder geval om stoornissen in het diep gelegen centrum van de grote hersenen, de “basale ganglia”. Hier vindt de verwerking plaats van allerlei impulsen uit de hersenen die van belang zijn voor de besturing van bewegingen.

De medicijnen die deze bewegingsstoornissen kunnen veroorzaken zijn vaak middelen die in de psychiatrie gebruikt worden, zoals bijvoorbeeld neuroleptica (antipsychotica), SSRI’s (in het Nederlands: selectieve serotonine heropname blockers/SSHB’s zoals bijv. Prozac, Seroxat/paroxetine e.d.) en andere antidepressiva. Maar er zijn ook andere medicijnen bekend die tardieve dyskinesieën kunnen veroorzaken. Ook bijvoorbeeld anti-epileptica of bepaalde middelen tegen hoesten of braken kunnen deze stoornis veroorzaken.

Het woord “tardief” (= laat ontstaan) verwijst ook naar de gedachte dat zo’n bewegingsstoornis pas ontstaat na langdurig medicijngebruik en in veel gevallen is dit ook zo. Dit hoeft echter lang niet altijd zo te zijn; de verschijnselen kunnen ook acuut ontstaan na inname van één eerste tablet. Als het medicijngebruik in zo’n geval gelijk wordt gestaakt, is de kans op herstel wel groter.

Gelukkig is het niet zo dat iedereen die dit soort medicijnen (langdurig) gebruikt ook tardieve dyskinesie zal ontwikkelen. Waarom de ene persoon het wel krijgt en de ander niet, is nog niet duidelijk. Er is ook geen manier om te voorspellen wie TD zal ontwikkelen.
Het hoeft ook niet zo te zijn dat TD al ontstaat tijdens het medicijngebruik. Het komt ook voor dat het pas ontstaat na het stoppen of tijdens het afbouwen. Soms kan de aanwezigheid van TD ook gemaskeerd worden door dezelfde medicijnen die het veroorzaken. Zo zou je dus in feite TD kunnen hebben zonder het te weten, omdat de medicijnen de bewegingen kunnen onderdrukken. In dat geval wordt het ook pas zichtbaar bij het zakken naar een lagere dosering of bij het stoppen.

Bij dit soort bewegingsstoornissen gaat het altijd om ongecontroleerde bewegingen die iemand herhaaldelijk maakt buiten zijn wil om. De betreffende persoon kan de bewegingen dus niet tegenhouden. De ernst van de bewegingsstoornis kan natuurlijk, zoals bij veel stoornissen, variëren van mild tot ernstig. Ook kan het verschillende vormen aannemen en kan het er dus van persoon tot persoon heel verschillend uitzien. Bij de één kan het nauwelijks zichtbaar zijn, terwijl een ander echt duidelijk zichtbare bewegingen heeft of zelfs invalide is geraakt. Het patroon van de bewegingen kan variëren en de symptomen kunnen ook van tijd tot tijd verschillen; de frequentie kan bijvoorbeeld af- en weer toenemen of de bewegingen zijn de ene periode wel aanwezig en dan weer niet.
Het verloop van TD is niet te voorspellen. Het kan afnemen, toenemen of stabiel blijven, ongeacht het stoppen met het medicijn. Ook het veranderen van de dosis kan resulteren in het afnemen, stabiel blijven, of juist toenemen van de klachten.
De symptomen kunnen verergeren in tijden van psychische of lichamelijke stress. Bij vrouwen kan ook de menstruatie een nadelig effect op de symptomen hebben. Tijdens rust zijn de bewegingen vaak aanwezig, terwijl het soms kan verminderen of stoppen als het aangedane/betreffende lichaamsdeel actief gebruikt wordt. Tardieve dyskinesieën zijn meestal afwezig gedurende de slaap.

Er zijn verschillende varianten van tardieve dyskinesie/tardieve stoornissen, en de symptomen die hierbij horen kunnen dan ook heel verschillend zijn. Enkele voorbeelden van verschijnselen die voor kunnen komen zijn o.a.: bewegingen met de mond, smakken, het uitsteken van de tong, met de ogen knipperen, fronzen, herhaaldelijk geluiden maken (die bijv. als gebrom en gegrom klinken), het strekken en flexen van de voet, bewegingen met de vingers alsof iemand denkbeeldig piano speelt, korte ruk- of schokbewegingen met de ledematen, romp, bekken of hoofd enz. Ook schokkende bewegingen van de buik en het middenrif (die resulteren in een onregelmatige ademhaling) kunnen voorkomen. Er worden ook vaak meerdere soorten TD bij één patiënt aangetroffen.

Er is geen test die de diagnose tardieve dyskinesie kan bewijzen. Een diagnose wordt gebaseerd op de medische voorgeschiedenis en het verhaal van de patiënt en een grondig medisch onderzoek. Vaak worden er wel allerlei tests gedaan, zoals bijvoorbeeld een EEG, CT-scan of MRI e.d., maar dit is meer om eventuele andere aandoeningen en onderliggende oorzaken uit te sluiten. Dit soort testen laat immers bij tardieve dyskinesiepatiënten meestal niets vreemds zien.

Risicofactoren

Een verhoogd risico lopen vooral patiënten met een psychiatrische ziekte, zoals bijv. schizofrenie, autisme of een manisch-depressieve stoornis. Daarnaast schijnt het zo te zijn dat met name vrouwen, ouderen en mensen met diabetes ook vaker het risico lopen om TD te ontwikkelen. Hogere leeftijd schijnt niet alleen meer risico op het ontstaan van TD te geven, maar ook op de ernst en de hardnekkigheid van TD. Verder neemt het risico ook toe bij:

–   langdurig gebruik van een medicijn
–   een hoge dosering
–   het gebruik van meerdere medicijnen tegelijkertijd

Categorie: Geestelijke Gezondheidszorg Tags: psychiatrie, verpleegkunde

Gegeneraliseerde angststoornis

12 februari 2012 door Ger Dierx

Gegeneraliseerde angststoornis

Mensen met een gegeneraliseerde angststoornis zijn constant angstig en bezorgd.

Met gegeneraliseerd wordt bedoeld dat mensen zich zorgen maken over veel verschillende dingen of gebeurtenissen in het dagelijks leven.

De gegeneraliseerde angststoornis wordt ook wel afgekort tot GAS (Gegeneraliseerde Angst Stoornis) of GAD (Generalised Anxiety Disorder).

Symptomen gegeneraliseerde angststoornis

Volgens de DSM-IV is iemand met een gegeneraliseerde angststoornis voortdurend angstig en bezorgd over alledaagse dingen. Ook vindt de persoon het moeilijk deze zorgen en angsten onder controle te houden.

Naast dit zorgen maken en deze angst of bezorgdheid spelen ook vaak lichamelijke klachten een rol. De volgende klachten komen vaak voor bij een gegeneraliseerde angststoornis:

  • Een constant gevoel van onrust en spanning
  • Snel vermoeid
  • Moeite met concentreren
  • Irritatie
  • Verhoogde spierspanning
  • Verstoorde slaap.

Als naast de angst en bezorgdheid tenminste drie van bovenstaande klachten tenminste 6 maanden aanwezig zijn, spreken we van een gegeneraliseerde angststoornis.

Onderscheid gegeneraliseerde angststoornis en andere stoornissen

Het is belangrijk om de gegeneraliseerde angststoornis goed te onderscheiden van fobieën, paniekstoornis en depressie.

Gegeneraliseerde angststoornis en fobieën

Bij een gegeneraliseerde angststoornis maakt een persoon zich zorgen over veel verschillende zaken. Bij fobieën richt de angst zich op iets specifieks. Bijvoorbeeld angst voor dieren, openbare ruimtes, het zien van bloed of naalden of sociale situaties.

Gegeneraliseerde angststoornis en paniekstoornis

Bij een paniekstoornis heeft iemand paniekaanvallen: (korte) momenten van hevige angst die gepaard gaan met allerlei lichamelijke sensaties. Niet alle mensen met een gegeneraliseerde angststoornis hebben deze paniekaanvallen. En niet alle mensen met een paniekstoornis maken zich zorgen over allerlei zaken.

Gegeneraliseerde angststoornis en depressie

Gegeneraliseerde angststoornis en een depressie hebben gelijksoortige symptomen. Een belangrijk verschil is dat bij de gegeneraliseerde angststoornis het piekeren zich richt op gebeurtenissen die zouden kunnen plaatsvinden in de toekomst. Depressieve mensen tobben meer over dingen die verkeerd zijn gegaan in het verleden.

Oorzaken en risicofactoren gegeneraliseerde angststoornis

Het is niet mogelijk om te voorspellen wie wel of niet deze stoornis krijgt. Er zijn wel verschillende risicofactoren.

Individuele kwetsbaarheid

  • Een gegeneraliseerde angststoornis is voor een deel erfelijk.  Dezelfde erfelijke aanleg zorgt ook voor depressie. Omstandigheden maken uit of iemand een depressie of een gegeneraliseerde angststoornis krijgt.
  • Mensen die zich langer dan een maand zorgen maken, krijgen sneller een gegeneraliseerde angststoornis.
  • Mensen met een lage sociaal-economische status (laag inkomen, lage opleiding) krijgen eerder een gegeneraliseerde angststoornis.
  • In steden komt de gegeneraliseerde angststoornis vaker voor dan op het platteland.

Omgeving

Levensgebeurtenissen

Een stressvolle gebeurtenis zoals een verhuizing of het verlies van een dierbaar persoon kan zorgen voor het ontstaan een gegeneraliseerde angststoornis, vooral bij die mensen die er kwetsbaar voor zijn.

Gevolgen gegeneraliseerde angststoornis

De gegeneraliseerde angststoornis heeft gevolgen voor de kwaliteit van leven, de levensverwachting en maatschappelijke kosten.

Kwaliteit van leven en levensverwachting

  • De ziektelast voor de gegeneraliseerde angststoornis in Nederland is ruim 225.000 DALY’s. Een DALY (Disability-Adjusted Life Year) is een gezond levensjaar dat door ziekte verloren gaat.
  • De invloed van de gegeneraliseerde angststoornis op het dagelijks leven is groot. Mensen met een gegeneraliseerde angststoornis hebben een lagere kwaliteit van leven dan mensen zonder deze stoornis. Ook ervaren zij hun algemene gezondheid en welzijn als zeer slecht.
  • Van de mensen met een gegeneraliseerde angststoornis die worden behandeld in de eerste lijn, denkt bijna de helft regelmatig aan zelfmoord. Van de mensen met een bijkomende depressie is dat liefst tweederde. Onbekend is hoeveel mensen met een gegeneraliseerde angststoornis daadwerkelijk een einde aan hun leven maken.

Maatschappelijke kosten

Naar schatting wordt 2,3% van de kosten van de Nederlandse gezondheidszorg voor psychische stoornissen besteed aan de behandeling van mensen met angststoornissen. Het is niet precies na te gaan wat de directe zorgkosten zijn van de gegeneraliseerde angststoornis.

  • Vóórdat de diagnose wordt vastgesteld, hebben mensen met een generaliseerde angststoornis vaak eerst allerlei behandelingen en onderzoeken gehad voor hun lichamelijke klachten. Voorbeelden zijn fysiotherapie, cardiologisch onderzoek, bloedonderzoek en alternatieve geneeswijzen.
  • De gegeneraliseerde angststoornis veroorzaakt de meeste kosten van alle angststoornissen.
  • Mensen met een gegeneraliseerde angststoornis bezoeken 2 tot 3 maal zo vaak een huisarts als mensen zonder gegeneraliseerde angststoornis.
  • De gegeneraliseerde angststoornis leidt tot veel verzuim van het werk.

Verloop gegeneraliseerde angststoornis

Er zijn een aantal feiten bekend over het verloop van de gegeneraliseerde angststoornis.

  • Ongeveer 2,5% van de bevolking krijgt ooit in zijn of haar leven last van een gegeneraliseerde angststoornis.
  • De stoornis komt twee keer zo vaak voor bij vrouwen als bij mannen.
  • De klachten ontstaan gemiddeld rond het 20ste jaar, maar kunnen ook eerder of later ontstaan.
  • Er is weinig bekend over het natuurlijk verloop van de gegeneraliseerde angststoornis. Men neemt aan dat de stoornis vaak chronisch is, waarin de patiënt zich in perioden beter en slechter voelt.
  • Het duurt gemiddeld 10 jaar voordat een patiënt hulp inschakelt. Slechts 1 op de 3 mensen zoekt hulp in het eerste jaar na het ontstaan van de stoornis.
  • Ongeveer een derde van de patiënten met een gegeneraliseerde angststoornis is volledig hersteld na 5 jaar.

Bijkomende aandoeningen gegeneraliseerde angststoornis

Mensen met een gegeneraliseerde angststoornis kunnen ook andere, bijkomende psychische stoornissen hebben. Ook hebben mensen met een gegeneraliseerde angststoornis meer last van een aantal lichamelijke ziektes.

Psychische stoornissen

  • De meerderheid (90%) van de mensen met een gegeneraliseerde angststoornis heeft hiernaast een andere psychische stoornis.
  • De stoornissen die vaak optreden naast een gegeneraliseerde angststoornis zijn een depressieve stoornis, een andere angststoornis (met name paniekstoornis, sociale fobie of specifieke fobie), en somatoforme stoornissen.
  • Mensen met een gegeneraliseerde angststoornis leiden vaak aan een chronische lichamelijke aandoening, zoals diabetes of hart- en vaatziekten.
  • De gegeneraliseerde angststoornis kan veel lichamelijke klachten veroorzaken, zoals een drukkend gevoel op de borst, hartkloppingen en overmatig transpireren.
  • De gegeneraliseerde angststoornis kan uiteindelijk de kans op hart- en vaatziekten vergroten.
  • Gegeneraliseerde angststoornis gaat vaak gepaard met spierspanning die op den duur spierpijn in rug en schouders, trillingen en spanningshoofdpijn kunnen veroorzaken.
  • Mensen met gegeneraliseerde angststoornis melden zich meestal niet met psychische klachten bij hun huisarts, maar met onverklaarbare lichamelijke klachten. Het grootste deel (41%) komt met klachten over hartkloppingen en duizeligheid, 1 op de 3 noemt pijnklachten, en 1 op de 10 meldt vermoeidheidsklachten of slaapproblemen.

Lichamelijke ziektes en klachten

Behandeling gegeneraliseerde angststoornis

De gegeneraliseerde angststoornis kan volgens de Multidiscipinaire Richtlijn Angststoornissen op twee manieren worden behandeld: met een psychologische interventie of met medicijnen (farmacotherapie).

Psychologische interventies

De psychologische interventie die de voorkeur geniet bij behandeling van de gegeneraliseerde angststoornis is cognitieve gedragstherapie. Zo nodig kan de cognitieve therapie worden aangevuld met andere psychologische interenties, namelijk: exposure, ‘Applied Relaxation’ of ‘Anxiety Management’. Meer over cognitieve therapie en andere psychologische interventies in de Richtlijn Angststoornissen.

Behandeling met medicijnen

Er zijn verschillende medicijnen die effectief zijn bij de behandeling van een gegeneraliseerde angststoornis:

  • antidepressiva; paroxetine (Seroxat), venlafaxine (Efexor), imipramine en trazodon (Trazolan)
  • buspiron
  • benzodiazepinen

Meer over behandeling met medicijnen onder het kopje Farmacotherapie in de Richtlijn Angststoornissen.

De Multidisciplinaire Richtlijn Angststoornissen kunt u vinden op www.ggzrichtlijnen.nl

Feiten en cijfers gegeneraliseerde angststoornis

Van alle volwassen Nederlanders tot 65 jaar heeft ruim 4,5% ooit in zijn leven een gegeneraliseerde angststoornis gehad. Bij 3,6% van de mannen en 5,4% van de vrouwen komt de gegeneraliseerde angststoornis voor.

In de afgelopen 12 maanden had 1,7% van de volwassen Nederlandse bevolking tot 65 jaar een gegeneraliseerde angststoornis (mannen 1,3%, vrouwen 2,2%). In totaal hadden ongeveer 183.800 inwoners van Nederland in de afgelopen 12 maanden een gegeneraliseerde angststoornis.

  • Mensen die zich langer dan een maand zorgen maken, krijgen sneller een gegeneraliseerde angststoornis. Mensen met een lage sociaal-economische status (laag inkomen, lage opleiding) krijgen eerder een gegeneraliseerde angststoornis dan mensen die afkomstig zijn uit hogere sociale klassen.
  • In steden komt de gegeneraliseerde angststoornis vaker voor dan op het platteland.  Tot slot kan een stressvolle gebeurtenis zorgen voor een gegeneraliseerde angststoornis, vooral bij die mensen die er kwetsbaar voor zijn. Het kan zijn dat zij een gebeurtenis eerder stressvol vinden.

Meer informatie gegeneraliseerde angststoornis

Hier vindt u adressen van websites die hulp en ondersteuning bieden aan mensen die met een angststoornis te maken hebben.

De huisarts kan meer informatie geven over de gegeneraliseerde angststoornis en eventueel doorverwijzen.

Angst Dwang en Fobie Stichting voor mensen met angststoornissen en hun familieden.

Labyrint~In Perspectief voor familieden van mensen met een psychische stoornis.

Nederlandse Vereniging voor Psychotherapie, over psychologische behandelingen/psychotherapie.


Categorie: Geestelijke Gezondheidszorg, Vrijwilligerswerk Tags: angst, bejegening, buddyzorg, psychiatrie, verpleegkunde

Angststoornissen (bij ouderen)

12 februari 2012 door Ger Dierx

ANGSTSTOORNISSEN

Angststoornissen zijn in de psychiatrie de meest voorkomende aandoeningen. Sommige van deze aandoeningen worden fobie genoemd. Het gemeenschappelijke kenmerk van angststoornissen, is dat er sprake is van angst. Mensen kunnen zo angstig zijn dat het hun leven ontregelt.

Wanneer spreken we van een angststoornis?

Angst is een gevoel dat optreedt bij dreigend gevaar. De emotie ontstaat als het welzijn van een persoon direct wordt bedreigd, maar ook als een persoon een situatie als bedreigend ervaart. Als een angst geen reële grond heeft en de betrokken persoon er sociale of beroepsmatige problemen door ondervindt, is er sprake van een stoornis.

In het diagnostisch classificatiesysteem DSM-IV worden de volgende angststoornissen onderscheiden:

  1. Paniekstoornis met of zonder agorafobie
  2. Sociale fobie of angststoornis
  3. Specifieke of enkelvoudige fobie
  4. Obsessief-compulsieve stoornis of dwangstoornis
  5. Gegeneraliseerde angststoornis
  6. Posttraumatische stress-stoornis
  7. Hypochondrie
  8. Angststoornis door een lichamelijke aandoening
  9. Acute stressstoornis
  10. Angststoornis door alcohol of drugs

Voor de Multidisciplinaire Richtlijn Angststoornissen is de indeling van de DSM-IV als uitgangspunt genomen. Van de onderscheiden angststoornissen zijn de volgende aandoeningen opgenomen in de richtlijnen:

  1. Paniekstoornis met en zonder agorafobie
  2. Sociale fobie
  3. Specifieke fobie
  4. Obsessief-compulsieve stoornis
  5. Gegeneraliseerde angststoornis
  6. Posttraumatische stress-stoornis

Behandeling en reïntegratie angststoornissen volwassenen

Hier vindt u informatie over de behandeling en diagnostiek van angststoornissen in het algemeen. Specifieke behandelinformatie wordt per stoornis behandeld.

In de Multidisciplinaire Richtlijn Angststoornissen worden de volgende angststoornissen beschreven.
De richtlijn angststoornissen wordt op dit ogenblik herzien. Voor de paniekstoornis en de posttraumatische stress-stoornis zijn inmiddels nieuwe richtlijnen beschikbaar.

  • Gegeneraliseerde angststoornis
  • Paniekstoornis (nieuwe richtlijnen)
  • Posttraumatische stress-stoornis (nieuwe richtlijnen)
  • Somatisatie en hypochondrie
  • Sociale fobie
  • Specifieke fobie
  • Obsessief-compulsieve stoornis

In dit deel voor angststoornissen in het algemeen vindt u:

  • Signalen van een angststoornis
  • Doorvragen bij een vermoden van ansgstoornis
  • Overzicht diagnostische instrumenten

Richtlijnen voor specifieke angststoornissen zijn aldaar te vinden.

De hier gepresenteerde aanbevelingen zijn deel van de multidisciplinaire richtlijn.
Voor een goed oordeel over de toepasbaarheid van deze aanbevelingen is het noodzakelijk de volledige tekst te lezen. Zie www.ggzrichtlijnen.nl voor de tekst van de richtlijn.

Diagnostiek en behandeling geschiedt bij voorkeur volgens de multidisciplinaire richtlijn Angststoornissen.
Deze richtlijn is tot stand gekomen onder auspiciën van de Landelijke Stuurgroep Richtlijnontwikkeling in de GGZ.

Mogelijke signalen angststoornis

Hieronder vindt u de signalen die kunnen duiden op een angststoornis.

  • Toename van het ziekteverzuim
  • Frequent bezoek van huisarts of specialist voor wisselende en onderling niet samenhangende lichamelijke klachten
  • Aanhoudende aspecifieke ‘stress’-klachten zoals gespannenheid, prikkelbaarheid, labiliteit, concentratieproblemen, lusteloosheid of slaapproblemen
  • Hyperventilatie-klachten
  • Aanhoudende functionele lichamelijke klachten waarbij de patiënt niet of slechts kortdurend gerustgesteld kan worden; vooral onbegrepen duizeligheid en hartkloppingen moeten aan een angststoornis doen denken
  • Verzoek om slaapmiddelen of kalmerende middelen
  • Alcohol- of drugsproblemen
  • Depressie
  • Een traumatische gebeurtenis in de voorgeschiedenis
  • Opvallende veranderingen in het functioneren door verminderde professionaliteit of door vermijdingsgedrag

Bij vermoeden van een angststoornis doorvragen naar:

  • Duur en het beloop van de klachten (continu of aanvallen)
  • Duur en frequentie van eventuele aanvallen
  • Ernst van de klachten, de mate van subjectief lijden
  • Begeleidende symptomen: hartkloppingen, transpireren, trillen, benauwdheid, pijnklachten, maagklachten, tintelingen, dove gevoelens, warmte- of koudesensaties, derealisatie- of depersonalisatie-gevoelens, rusteloosheid, snel vermoeid zijn, concentratieproblemen, prikkelbaarheid, slaapproblemen
  • Focus van de angst: controleverlies, krankzinnig worden of doodgaan (paniekstoornis), hulpeloosheid in geval van onwel worden (agorafobie), specifieke objecten of situaties (specifieke fobie), negatieve beoordeling door anderen (sociale fobie), alle mogelijke narigheid die het leven kan vergezellen (gegeneraliseerde angststoornis), herbelevingen van een traumatische gebeurtenis (PTSS) een ernstige lichamelijke ziekte (hypochondrie) of dwanggedachten of -handelingen (obsessief- compulsieve stoornis)
  • Invloed van de klachten op het sociale functioneren, zoals het vermijden van bepaalde situaties of activiteiten

Diagnostische instrumenten angststoornissen

Voor angststoornissen in het algemeen is een aantal diagnostische instrumenten beschikbaar. In de richtlijntekst staan deze kort beschreven.

Een aantal diagnostische instrumenten bevat veel items, andere hebben er veel minder. Enkele zijn met name toegesneden op het doen van onderzoek, andere meer op de klinische praktijk.

Behandeling en reintegratie angststoornissen ouderen

Prevalentie van angststoornissen bij ouderen

Komen angststoornissen bij ouderen vaker voor dan bij jongvolwassenen?

Angststoornissen lijken onder ouderen iets minder vaak voor te komen dan onder jongere volwassenen, maar het verschil is veel kleiner dan lange tijd werd aangenomen (respectievelijk 10% en 12,4%). Angststoornissen blijken op latere leeftijd veel vaker voor te komen dan depressie (1,7%), dysthymie (3-5%) en onder jongere ouderen zelfs dementie (0,7-1,6%).

Ondanks het feit dat angststoornissen onder beide leeftijdsgroepen bijna even vaak voorkomen, zijn er voor sommige specifieke angststoornissen wel duidelijke verschillen gevonden. Zo zou de gegeneraliseerde angststoornis onder ouderen de meest voorkomende angststoornis zijn, terwijl bij jongere volwassenen de specifieke fobie het meest voorkomt. Sociale fobie lijkt bij ouderen veel minder vaak voor te komen dan bij jongere volwassenen. Vanwege de verwarring rondom het toepassen van DSM-IV criteria bij ouderen kan nu nog niet met zekerheid gezegd worden dat toekomstig onderzoek tot andere prevalentie-cijfers leidt, waarbij rekening wordt gehouden met een afwijkende presentatie van sommige angststoornissen bij ouderen.

Verschillen classificatie angststoornissen ouderen

Zijn er verschillen in de classificatie of fenomenologie (specifieke inhoud/kleuring) van angststoornissen bij ouderen vergeleken met jongere volwassenen?

Er is weinig degelijk onderzoek gedaan naar een eventueel afwijkende algemene presentatie van angst bij ouderen. Toch lijkt er op basis van klinische ervaring en overzichtsartikelen overeenstemming te bestaan over het feit dat de klachtenpresentatie bij de huidige generatie ouderen vaak anders is dan bij jongere volwassenen.

Lang bestaande angststoornissen lijken over het algemeen dezelfde kenmerken te hebben bij ouderen als bij jongere volwassenen. Er zijn echter ook angsten die vaak op latere leeftijd voor het eerst hun intrede doen, zoals de specifieke sociale fobie gericht op de angst voor dement te worden aangezien, of agorafobie naar aanleiding van een val op straat.

Voor eventueel afwijkende classificatie van angststoornissen bij ouderen geldt dat sommige angsten die op latere leeftijd veel voorkomen, zoals de valfobie, lastig in te delen zijn in de huidige DSM-IV categorieën.

Anderzijds is er ook vaak een gebrek aan kennis in het veld rond de indeling van angstklachten bij ouderen in de DSM-IV. Zo wordt vaak onterecht gedacht dat angstklachten die geluxeerd worden door een somatische aandoening niet als angststoornis gediagnosticeerd zouden mogen worden, terwijl in feite alleen angststoornissen die een rechtstreeks gevolg zijn van een somatische aandoening, niet mogen worden ondergebracht bij de ‘reguliere’ angststoornissen.

Diagnostisch proces angstoornissen ouderen

In hoeverre verloopt het diagnostisch proces van angststoornissen bij ouderen anders dan bij volwassenen?

Voor het stellen van de diagnose geldt in ieder geval dat angsten die gerelateerd zijn aan het ouder worden goed uitgevraagd moeten worden. Denk hierbij aan de vergeetfobie en de agorafobie uit angst om te vallen. Uitvragen kan in een gestructureerd interview of in een traditioneel klinisch interview.

Deze angsten worden niet uitgevraagd in traditionele interviews voor As I diagnostiek. Bovendien moet bij ouderen extra aandacht gegeven worden aan het feit dat een somatische klachtenpresentatie of terughoudendheid bij het uiten van psychische problemen de aanwezigheid van een angststoornis kunnen verhullen.

Ook lijkt het raadzaam om de terminologie bij ouderen aan te passen. Bijvoorbeeld door over nervositeit te spreken in plaats van over angst. Anderzijds komen de signalen voor een mogelijke angststoornis bij ouderen in grote mate overeen met de genoemde signalen uit de multidisciplinaire richtlijn angststoornissen. Deze signalen moeten in dezelfde mate toegepast worden bij ouderen.

Differentiaal diagnostische overwegingen bij ouderen

Welke differentiaal diagnostische overwegingen moet men maken bij angststoornissen bij ouderen?

Er zijn geen duidelijke aanwijzingen uit onderzoek dat er bij ouderen andere differentiaal-diagnostische overwegingen zijn dan bij jongere volwassenen. We beperken ons hier dan ook tot aanbevelingen die gebaseerd zijn op de klinische praktijk.

Het is bij ouderen raadzaam meer aandacht te besteden aan het uitsluiten van somatische aandoeningen, medicijnbijwerkingen en interacties die een angststoornis kunnen veroorzaken, zoals hyperthyreoïdie of een delier. Angstklachten bij een oudere worden vaak ten onrechte gezien als (ondergeschikte) symptomen van een depressie, terwijl er in dit soort gevallen bij nauwkeurige diagnostiek sprake blijkt te zijn van een co-morbide angststoornis. Bovendien lijkt GAS (gegeneraliseerde angststoornis) de meest voorkomende angststoornis onder ouderen te zijn. Juist bij deze stoornis is het onderscheid met depressie ingewikkeld, omdat er sprake is van overlappende symptomen.

In de praktijk bij ouderen met angstklachten wordt soms gevreesd voor een vermoedelijke dementie. Naar de mening van de werkgroepleden hoeven niet alle angstklachten op latere leeftijd aanleiding te geven tot deze overweging. Bij angstklachten die pas op latere leeftijd beginnen of die op latere leeftijd sterk in hevigheid toenemen is het zeker raadzaam nader onderzoek te doen om eventuele tekenen van een cognitieve stoornis aan het licht te brengen, vooral als er geen sprake is van een duidelijke trigger in de omgeving.

Ook bij ouderen die zich angstig uiten over de mogelijkheid dat zij eventueel dement zouden kunnen worden (zoals bij de vergeetfobie) is dezelfde strategie raadzaam. Als de angstklachten al lange tijd bestaan en een eventuele verergering duidelijk gerelateerd is aan bijvoorbeeld het wegvallen van een belangrijk iemand, is een uitgebreid onderzoek op dit gebied echter niet geïndiceerd als de persoon in kwestie tot de jongere ouderen behoort en de anamnese geen enkele aanleiding geeft voor het vermoeden van cognitieve problemen. Zinvolle meetinstrumenten bij ouderen

Welke meetinstrumenten zijn zinvol bij ouderen?

Voor het screenen op een mogelijke angststoornis lijkt op dit moment de HADS-A het meest geschikte instrument. Er zijn maar weinig instrumenten specifiek ontwikkeld voor ouderen. Deze zijn over het algemeen niet in eerste instantie bedoeld voor het stellen van een diagnose, maar voor het vaststellen van de ernst van specifieke angstklachten of van symptomen die vaak met angst gepaard gaan (zoals piekeren).

Wel kunnen instrumenten zoals de GAI aanwijzingen geven voor een mogelijke specifieke angststoornis (in dit geval de gegeneraliseerde angststoornis). Of er inderdaad sprake is van een angststoornis volgens de DSM-IV wordt net als bij jongere leeftijdsgroepen bij voorkeur vastgesteld met een (semi-)gestructureerd interview, zoals de SCID-I en de ADIS-I. Er is helaas nog geen aangepaste versie voor ouderen beschikbaar.

Behandeling bij ouderen

Is de behandeling bij ouderen anders dan bij volwassenen?

Voor cognitieve gedragstherapie zijn er mogelijk aanpassingen nodig om de behandeling beter te laten aansluiten bij een oudere populatie.

Aanpassingen die in de klinische praktijk en in onderzoek veelvuldig naar voren gebracht worden zijn:

  1. Meer aandacht voor psycho-educatie en uitleg over de rationale van de behandeling
  2. Meer aandacht voor motivatieverhogende technieken
  3. Het gebruik van leer- en geheugensteuntjes
  4. Meer zittingen dan gebruikelijk bij bestaande CGT-protocollen voor jongere volwassenen
  5. Wekelijks telefonisch contact met de therapeut waarin geïnformeerd wordt naar het huiswerk tussen de zittingen
  6. Indien nodig behandeling thuis of in de huisartspraktijk door een eerstelijnspsycholoog in plaats van in een gespecialiseerde GGZ-instelling
  7. Het gebruik van minder beladen termen; spanning in plaats van angst, cursus in plaats van psychotherapie.
  8. Het inschakelen van de partner of andere belangrijke personen in de omgeving
  9. Het eventueel aanbieden van extra hulpmiddelen bij de exposure-oefeningen.

Voor farmacologische interventies pleiten de toenemende onderzoeksgegevens op het gebied van psychotrope medicatie voor angststoornissen (en depressie) bij ouderen enerzijds voor speciale interventies voor het afbouwen van benzodiazepinen en anderzijds voor een minder grote terughoudendheid bij het voorschrijven van moderne antidepressiva. Dit geldt met name voor ouderen met een ernstige angststoornis en/of comorbide depressie of bij ouderen die een psychotherapeutische interventie weigeren.

Belangrijke kanttekening hierbij is dat SSRI-gebruik bij ouderen geassocieerd is met een verhoogd risico op vallen, fracturen en cognitieve stoornissen. Daarnaast wordt algemeen erkend dat het raadzaam is om bij ouderen een lagere begindosering te hanteren en de dosering langzamer op te bouwen.

Anderzijds moet wel gestreefd worden naar een einddosering waarvan optimale therapeutische werkzaamheid verwacht mag worden. Om de drempel te verlagen zou er meer aandacht kunnen worden besteed aan geruststelling. Uitleg en de behandeling zouden eventueel door de huisarts kunnen worden overgenomen na een eenmalig consult door een (ouderen)psychiater.

Implementatie preventieproducten angststoornissen

Ontwikkeling en standaardisering van preventieve interventies is niet voldoende. Het is ook noodzakelijk om te zorgen voor implementatie.

Het Trimbos-instituut maakt elk jaar een overzicht van uitgevoerde, gestandaardiseerde preventie-interventies en publiceert dat in Aard en omvang GGZ- en VZ-preventie.

In 2007 landelijk uitgevoerde preventieve interventies op het gebied van angststoornissen voor cliënten zijn de volgende.

  • Geen paniek
  • Angstig? Zelf aan de slag
  • Angst de baas/ Angst in de hand
  • Plezier op school
  • Angst de baas 55+
  • Leren omgaan met verlegenheid

Alle interventies zijn groepscursussen, behalve Angstig? Zelf aan de slag. Dit is een begeleid zelfhulpaanbod.

Feiten en cijfers angststoornissen

Hoe vaak komen angststoornissen voor?

Van alle mensen, mannen en vrouwen, heeft 19,6% ooit in het leven één of meer angststoornissen gehad.

Sociale fobie (9,3%) en specifieke fobie (7,9%) komen het meeste voor, gevolgd door de gegeneraliseerde angststoornis (4,5%) en paniekstoornis (3,8%). Agorafobie (0,9%) komt het minst voor.

Meer informatie angststoornissen

Links:

Nederlandse Studie naar Depressie en Angst

Angst, Dwang en Fobie stichting

Verbeterprogramma Angststoornissen

Nederlands Kenniscentrum Angst en Depressie

Dossier Angststoornissen – Nederlands Jeugd instituut

Angst de Baas: Zelfhulpcursus

 

Belangrijke literatuur:

Multidisciplinaire Richtlijn Angststoornissen

Tijdschriften:

Journal of Anxiety Disorders
Depression and Anxiety
Silhouet

 

 

 

 

Categorie: Geestelijke Gezondheidszorg, Ouderenzorg Tags: angst, bejegening, buddyzorg, ouderenzorg, psychiatrie, verpleegkunde

Multidisciplinaire richtlijn Persoonlijkheidsstoornissen (concept 2007)

12 februari 2012 door Ger Dierx

CONCEPTVERSIE JULI 2007
Multidisciplinaire richtlijn Persoonlijkheidsstoornissen

Richtlijn voor de diagnostiek en behandeling van volwassen patiënten met een
persoonlijkheidsstoornissen

Richtlijn Persoonlijkheidsstoornissen

Categorie: Geestelijke Gezondheidszorg Tags: persoonlijkheidsstoornis, psychiatrie, verpleegkunde

Persoonlijkheidsstoornissen: een dimensionele benadering

12 februari 2012 door Ger Dierx

Persoonlijkheidsstoornissen: een dimensionele benadering
door: m.m. thunnissen

uit: tijdschrift voor psychiatrie 51 (2009) 6

artikel_2787[1]

Categorie: Geestelijke Gezondheidszorg Tags: persoonlijkheidsstoornis, psychiatrie, verpleegkunde

Borderline Persoonlijkheidsstoornis

12 februari 2012 door Ger Dierx

INLEIDING

De term ‘borderline syndroom’ of ‘borderline persoonlijkheidsstoornis’ is een verzamelnaam voor verschillende psychiatrische ziektebeelden. ‘Borderline’ betekent ‘grens’. Vroeger zag men de borderline persoonlijkheidsstoornis namelijk als een ziektebeeld op de grens van een neurose en een psychose. Bij een neurose staan onder meer dwanghandelingen en angsten op de voorgrond; een psychose gaat samen met wanen en hallucinaties.

Deze symptomen komen ook voor bij de borderline stoornis, maar deze wordt tegenwoordig als een aparte aandoening beschouwd. De typering als ‘grensgeval’ doet geen recht aan de complexiteit en eigenschappen van deze stoornis.

WAT IS EEN BORDERLINE PERSOONLIJKHEIDSSTOORNIS?

Een borderline persoonlijkheidsstoornis is een psychiatrische aandoening die verschillende vormen kan aannemen en ook verschillende gradaties in ernst. De diagnose kan alleen door een psychiater met zekerheid gesteld worden. Schattingen lopen uiteen van ca. 150.000 tot 200.000 Nederlanders.

Een opvallend grote meerderheid van de patiënten is vrouw, vermoedelijk ook omdat zij vaker slachtoffer worden van seksueel misbruik wat een medeveroorzaker kan zijn van de stoornis. Bij mannen wordt de diagnose vaak niet gesteld omdat deze zich bij hen niet uit in agressie die zich naar binnen richt (zelfverwonding, eetstoornissen) maar agressie naar buiten toe. Mannen met borderline stoornissen komen dan ook vaker in de criminaliteit terecht.

De stoornis openbaart zich meestal in de adolescentie (17 – 25 jaar) maar kenmerken kunnen ook bij kinderen in een bepaalde vorm al voorkomen. Omdat kinderen nog niet ‘uitontwikkeld’ zijn stelt men de diagnose niet vaak gedurende de kindertijd, maar wel later, als het jonge volwassenen zijn.

Ook is het ziektebeeld bij kinderen en bij adolescenten verschillend. Kinderen met borderline symptomen hebben vaak meer angsten en neurosen tegelijkertijd (in tegenstelling tot neurotische kinderen). Als borderline-kinderen de adolescentie bereiken, hebben zij vaak gedragsproblemen die om een andere diagnose vragen.

OORZAKEN

Hoewel de borderline diagnose veel vaker gesteld wordt dan enige tijd geleden, is over de oorzaak van de aandoening nog niet zo veel bekend. Meestal gaat het om een combinatie van factoren: een aanleg voor impulsiviteit en stemmingswisselingen in combinatie met een heden of verleden waarin zich ingrijpende psychologische en/of maatschappelijke problemen hebben voorgedaan, vaak op zeer jonge leeftijd.

Het kenmerkende impulsieve gedrag van patiënten is iets wat waarschijnlijk al voor een deel bij de geboorte is bepaald. De oorzaak hiervoor zou kunnen zijn dat de prikkeloverdracht in de hersenen verstoord is; een stoornis in de serotoninehuishouding, die ook wordt verdacht iets met anorexia en bulimia te maken te hebben.

Veel mensen met borderline hebben een verleden waarin zich traumatische gebeurtenissen hebben voorgedaan, zoals het opgroeien in een instabiele gezinssituatie, emotionele verwaarlozing, agressie, seksueel misbruik. Dit bemoeilijkt nadien het kunnen aangaan van (langdurige) relaties. Hoewel de patiënt juist sterk behoefte heeft aan goed contact met anderen, is zij of hij erg bang om gekwetst te worden of in de steek te worden gelaten. Door de hooggespannen verwachtingen, gebeurt dit ook vaak.

Andere oorzaken zijn mogelijk het wegvallen van maatschappelijke zekerheden (familie-, buurt- en kerkleven bijvoorbeeld). Dit vergroot de eenzaamheid van de patiënt, die op zichzelf teruggeworpen raakt en zich minder veilig voelt, net als wanneer een relatie teleurstellend afloopt.

VERSCHIJNSELEN

De ziekte kan zich in verschillende vormen manifesteren, die vaak moeilijk te vergelijken zijn. Juist omdat de stoornis zoveel verschillende vormen kent om zich te manifesteren, is het voor hulpverleners en betrokkenen een ingewikkelde aandoening.

Als men een aantal van onderstaande kenmerken heeft, kan worden gedacht aan een borderline stoornis:

  • identiteitsproblemen: patiënten hebben problemen met hun identiteit, vaak ook seksueel. Ze zijn vaak onzeker en verdragen kritiek slecht. Ze weten niet goed wat ze met hun leven aan moeten en hebben een ‘leeg gevoel’ van binnen. Ze hebben moeite om alleen te zijn en voelen zich snel eenzaam en in de steek gelaten.
  • stemmingswisselingen: de stemming kan sterk en snel wisselen, soms na voor buitenstaanders triviale gebeurtenissen. De patiënt reageert (in de ogen van anderen) overgevoelig en/of hevig. Ze kunnen heel boos of driftig worden en hebben deze gevoelens vaak slecht onder controle.
  • in uitersten denken: mensen en situaties zijn helemaal goed of helemaal fout. Tussenwegen bestaan niet, dus als iemand niet aan de hooggespannen verwachtingen voldoet, kan de mening van de patiënt zeer sterk omslaan. Dit kan problemen geven op het werk en in relaties. Ze hebben de neiging om bepaalde mensen erg over te waarderen en anderen juist volledig te vernederen.
  • impulsiviteit: mensen met een borderline stoornis nemen beslissingen zonder er eerst goed over na te denken. Dit kan zich ook uiten in eetstoornissen, wisselende seksuele relaties, geldverkwisting en alcohol- of drugsmisbruik, en suïcidepogingen.
  • geestelijke spanningen: de spanningen kunnen ontladen in automutilatie (opzettelijke zelfverwonding) bijvoorbeeld krassen in de onderarmen en gedachten aan of pogingen tot zelfmoord.
  • psychotische symptomen: psychische verwardheid met wanen en/of hallucinaties, het horen van stemmen. Ze zijn bijvoorbeeld overmatig achterdochtig en ervaren de wereld om hen heen als onwerkelijk. Meestal duren deze verschijnselen slechts enkele uren maar zijn voor de patiënt erg beangstigend. Ze treden vaak op in periodes van stress.

VERSCHIJNSELEN BIJ KINDEREN

Kinderen met een borderline persoonlijkheidsstoornis hebben meestal vijf van de volgende verschijnselen:

  • overmatige afhankelijkheid van de ouders, terwijl relaties met leeftijdgenoten zich niet of nauwelijks ontwikkelen.
  • moeite realiteit en fantasie uit elkaar te houden.
  • niet te hanteren woede- en driftaanvallen zonder duidelijke aanleiding.
  • bijzondere prestaties op een klein gebied (het kind kent bijvoorbeeld het spoorboekje uit zijn hoofd of kan heel erg goed tekenen), terwijl het kind op andere gebieden een achterstand heeft ten opzichte van leeftijdgenoten.
  • verschillende angsten tegelijkertijd (in aanvallen of chronisch).
  • meerdere neurosen (dwanggedachten, dwanghandelingen, fobieën, enzovoort).

De behandeling van kinderen bij wie borderline gediagnosticeerd wordt, is vaak langdurig.

BEHANDELING

Voor een behandeling van mensen met een borderline stoornis bestaan verschillende mogelijkheden: volledige opname in een psychiatrisch ziekenhuis of afdeling, als ook ambulante behandeling (geen opname maar behandeling overdag). De gewenste behandeling verschilt per patiënt.

Bij opname in het ziekenhuis kunnen de symptomen verergeren. Automutilatie (zelfverwonding) kan dan beginnen op te treden of kan toenemen. Vooral bij ernstige depressiviteit of ernstige suïcidale neigingen is opname in het ziekenhuis gewenst. Veel borderliners dreigen met zelfdoding en voeren dit niet uit, maar het is wel zaak om dit zeer serieus te nemen. Hoewel patiënten vaak dreigen met zelfdoding en het vervolgens niet doen, verdient dit wel veel aandacht. Het percentage borderliners dat zelfmoord pleegt, is wel geschat op 9%.

De behandeling bestaat afhankelijk van de plaats en intensiteit van behandeling vaak uit gesprekstherapie en medicijnen. Gesprekstherapie is een langdurig proces. De relatie patiënt-hulpverlener kan ingewikkeld zijn (vertrouwen versus angst) en de patiënt vindt het vaak moeilijk de behandeling af te maken. In de gesprekstherapie ligt nadruk op verlatingsangst, gebrek aan zelfvertrouwen, relatieproblemen. Doel is de patiënt (en eventueel de partner) te leren hiermee om te gaan.

De medicijnen die onderdeel van de behandeling kunnen zijn, zijn vaak antidepressiva, antipsychotica, stemmingsregulerende middelen, en/of kalmeringsmiddelen. De middelen worden voorgeschreven afhankelijk van de ernst en aard van de borderline stoornis. Voorzichtigheid is geboden vanwege een verslavingsgevaar en de kans om andere symptomen te verergeren.

Behandeling van de stoornis kan moeilijk zijn en kent een uiterst grillig verloop met veel ups en downs. Tijdens de langdurige behandeling kunnen zich ernstige crises voordoen, niet zelden gepaard gaand met een zelfmoordpoging. Maar vanaf het dertigste of veertigste levensjaar gaat het met ruim de helft van de patiënten veel beter. Men spreekt dan vaak niet meer over een stoornis, alleen van een kwetsbaarheid. Alsof de stoornis is ‘uitgedoofd’.

AANBEVELINGEN VOOR FAMILIE EN VRIENDEN

Zowel patiënten met een borderline persoonlijkheidsstoornis als mensen in hun omgeving kunnen leren om te gaan met deze aandoening. Voor familie en vrienden is de omgang soms moeilijk. De patiënt vraagt continu om aandacht en om erkenning van de problemen. Hen wordt aanbevolen de patiënt serieus te nemen. Het is een ernstige stoornis. Hoewel familie niet kan behandelen, kan een familielid of vriend op gepaste afstand troost bieden en een goede steun zijn voor de patiënt.

Help de patiënt om professionele hulp te zoeken. Hulpverleners kunnen ook met familie praten om hen te helpen hoe zij met de patiënt om kunnen gaan. Dit wordt zeker aanbevolen als de gezinssituatie verstoord is, dan is relatie- of gezinstherapie nodig. Respecteer elkaars beperkingen en praat open en eerlijk met elkaar. Help om een goede omgeving voor de patiënt te handhaven: stabiliteit in werk, relaties en behandeling is essentieel voor een verbetering. In een stabiele omgeving hebben patiënten goede vooruitzichten. Pas wel op de eigen grenzen en neem niet de verantwoordelijkheden van de patiënt over.

INFORMATIE

Bij de Cliëntenbond GGZ delen mensen hun ervaringen op het gebied van de geestelijke gezondheidzorg. Op het telefonisch spreekuur kan iedereen terecht voor informatie of om gewoon met iemand te praten.

Cliëntenbond in de GGZ, Utrecht

Categorie: Geestelijke Gezondheidszorg Tags: bejegening, buddyzorg, persoonlijkheidsstoornis, psychiatrie, verpleegkunde

Afhankelijke Persoonlijkheidsstoornis

12 februari 2012 door Ger Dierx

AFHANKELIJKE PERSOONLIJKHEIDSSTOORNIS

De afhankelijke persoonlijkheidsstoornis is 1 van de 10 persoonlijkheidsstoornissen en hoort tot de Cluster C persoonlijkheidsstoornissen. Dit wordt ook wel het angstige cluster genoemd.

Onzelfstandigheid is een centraal kenmerk van mensen met een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis. Ze hebben een buitensporige behoefte om verzorgd te worden. Dit leidt tot onderworpen en vastklampend gedrag en de angst om in de steek gelaten te worden.

Symptomen van afhankelijke persoonlijkheidsstoornis

Kenmerkend voor iemand met een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis is een diepgewortelde en extreme behoefte om verzorgd te worden. Dit leidt tot onderdanig vastklampend gedrag en verlatingsangst.

De afhankelijke persoonlijkheidsstoornis heeft volgens de DSM-IV-TR de volgende kenmerken:

Een diepgaande behoefte om verzorgd te worden, die begint in de vroege volwassenheid en tot uiting komt in verschillende situaties. We spreken van een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis als iemand minstens 5 van de volgende 8 kenmerken heeft:

  • Kan moeilijk alledaagse beslissingen nemen zonder overdreven veel advies en geruststelling door anderen
  • Heeft anderen nodig die de verantwoordelijkheid overnemen voor de meeste belangrijke gebieden van zijn of haar leven
  • Vindt het moeilijk een verschil van mening tegen anderen te uiten uit vrees steun of goedkeuring te verliezen
  • Heeft moeilijkheden ergens alleen aan te beginnen of dingen alleen te doen (eerder als gevolg van een gebrek aan zelfvertrouwen in eigen oordeel of moge-lijkheden dan uit gebrek aan motivatie)
  • Gaat tot het uiterste om verzorging en steun van anderen te krijgen, kan zelfs aanbieden vrijwillig dingen te doen die onplezierig zijn
  • Voelt zich onbehaaglijk of hulpeloos wanneer zij/ hij alleen is, vanwege de over-matige vrees niet in staat te zijn voor zichzelf te zorgen
  • Zoekt hardnekkig naar een andere relatie als een bron van verzorging en steun als een intieme relatie tot een einde komt
  • Houdt zich op een onrealistische wijze voortdurend bezig met de vrees aan zichzelf te worden overgelaten.

Mensen met een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis hebben een extreme behoefte dat iemand voor hen zorgt en hen aandacht geeft, wat leidt tot aanklampend en onderdanig gedrag. Deze mensen kunnen wel voor zichzelf zorgen, maar zij twijfelen zo sterk aan hun eigen capaciteiten en oordeel, en zij zien anderen als zoveel sterker en capabeler dan zichzelf, dat zij gehandicapt zijn in hun dagelijkse functioneren. Zij vertrouwen erg op de ‘sterke’ ander, om beslissingen voor hen te nemen, bepaalde dingen voor hen te doen, verantwoording te nemen voor hun acties, en hen door het leven te leiden.

Een lage zelfwaardering en twijfel over hun effectiviteit zorgt er voor dat zij zelf geen verantwoordelijkheid nemen. Omdat ze niet kunnen functioneren zonder die ‘sterke’ ander, kunnen zij ver gaan om de afhankelijke relatie te onderhouden en te behouden. Aanklampend, onderdanig, passief en zelfopofferend gedrag zijn daar voorbeelden van. Als de relatie over gaat, zal men er alles aan doen een nieuwe persoon te vinden die de verantwoording op zich neemt voor het eigen handelen.

Onderscheid van afhankelijke persoonlijkheidsstoornis met andere stoornissen

Op sommige punten lijkt de afhankelijke persoonlijkheidsstoornis op anderen stoornissen. Het is belangrijk de afhankelijke persoonlijkheidsstoornis goed te onderscheiden van Cluster C stoornissen, persoonlijkheidsstoornissen buiten het Cluster C en angststoornissen.

Cluster C stoornissen

  • Cluster C stoornissen in het algemeen
    Het verschil met de 2 andere persoonlijkheidsstoornissen uit cluster C is het overdreven aanklampend, opofferend en onderdanig gedrag van mensen met een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis.[2;3]
  • Ontwijkende persoonlijkheidsstoornis
    Bij beide stoornissen hebben mensen het gevoel dat ze tekort schieten, zijn zij overgevoelig voor kritiek en verlangen ze naar geruststelling. Belangrijkste verschil is de invloed van deze gevoelens op het contact met anderen. Mensen met een ontwijkende persoonlijkheidsstoornis trekken zich terug en vermijden contact. Mensen met een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis zoeken en behouden juist contact met mensen die belangrijk voor hen zijn.[1-3]
  • Obsessief-compulsieve persoonlijkheidsstoornis
    Bij beide stoornissen kunnen mensen moeilijk zelf beslissingen nemen. Bij de afhankelijke persoonlijkheidsstoornis komt dat vooral door een laag zelfbeeld. Bij mensen met een obsessief-compulsieve persoonlijkheidsstoornis is perfectionisme de reden. Het afmaken van een taak vinden ze moeilijk, omdat ze extreem hoge eisen aan zichzelf stellen.[1-3]

Persoonlijkheidsstoornissen buiten het Cluster C

  • Borderline persoonlijkheidsstoornis  
    Mensen met een afhankelijke of borderline persoonlijkheidsstoornis zijn bang om verlaten te worden. Ze verschillen in de manier waarop ze met deze angst omgaan. Mensen met een borderline persoonlijkheidsstoornis hebben door de verlatingsangst heftige stemmingswisselingen, woedeaanvallen, minder waardering voor de ander of gevoelens van leegheid. Mensen met een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis zijn geneigd zichzelf nog verder weg te cijferen, ondergeschikt te maken of voor verzorging en steun naar een nieuwe relatie op zoek te gaan. Een ander verschil is dat mensen met een borderline persoonlijkheidsstoornis vaak onstabiele en intense relaties hebben. Dit geldt niet voor mensen met een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis.[1-3]
  • Theatrale persoonlijkheidsstoornis
    Bij beide stoornissen hebben mensen een sterke behoefte aan geruststelling en goedkeuring van anderen. De manier waarop mensen met een theatrale of afhankelijke persoonlijkheidsstoornis dat proberen te krijgen verschilt. Mensen met een theatrale persoonlijkheidsstoornis doen dit op een opvallende manier en vragen actief om aandacht. Dit gedrag doet denken aan theater. Mensen met een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis zijn eerder volgzaam en plaatsen zichzelf meer op de achtergrond. [1-3]

Angststoornissen

  • Paniekstoornis , agorafobie en  specifieke fobie
    Bij angststoornissen en de afhankelijke persoonlijkheidsstoornis speelt angst een belangrijke rol. De angst bij mensen met een angststoornis is gerelateerd aan specifieke situaties. Ook kan de angst tijdelijk zijn. Voorbeelden zijn angst voor open ruimtes, dieren of hoogtes.[1] Bij de afhankelijke persoonlijkheidsstoornis is de angst stabieler. De angst is vaak hetzelfde in verschillende situaties op verschillende momenten.

Zie ook

  • Obsessief-compulsieve stoornis
  • Persoonlijkheidsstoornissen
  • Borderline persoonlijkheidsstoornis
  • Paniekstoornis
  • Sociale fobie

Oorzaken en risicofactoren afhankelijke persoonlijkheidsstoornis

Erfelijke factoren spelen mogelijk een rol bij het ontstaan van een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis. Bepaalde risicofactoren verhogen de kans op het het ontwikkelen van een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis. Risicofactoren zijn geen oorzaken en dus niet voldoende om de stoornis te veroorzaken.

Demografische risicofactoren

  • Meer vrouwen dan mannen hebben deze stoornis
  • Mensen met een lager opleidingsniveau hebben grotere kans op deze stoornis
  • Mensen met een lager inkomen hebben grotere kans op deze stoornis
  • De rol van leeftijd is niet duidelijk

Individuele kwetsbaarheid

  • Lagere intelligentie
  • Neuro-psychiatrische risicofactoren, zoals afwijkingen voor de geboorte, vertraging in de ontwikkeling, motorische achterstand en achterstand in de spreekvaardigheid na de geboorte

Omgevingsfactoren

  • Volwassenen met een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis kunnen met een opvoedingsstijl zijn opgevoed, die bij het kind onderdanig gedrag uitlokt en onafhankelijk gedrag tegenhoudt
  • Kenmerk van deze manier van opvoeden is een combinatie van dominant autoritair gedrag en een te toegeeflijke en overbeschermende opvoeding. Hierdoor leert een kind dat onderdanig gedrag een noodzakelijke en effectieve manier is om beloning te krijgen
  • Het is niet duidelijk of het ontstaan van deze stoornis te maken heeft met het gezin. Het is mogelijk dat verstoorde relatiepatronen binnen de familie in de vroege jeugd hierop invloed hebben
  • Waar iemand woont, lijkt geen invloed te hebben op het vóórkomen van de stoornis
  • Mensen die gescheiden zijn of alleen wonen, hebben 2 keer meer kans om deze stoornis te ontwikkelen dan mensen die getrouwd zijn of samenwonen.

Levensgebeurtenissen

  • Het ontwikkelen van een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis hangt niet samen met geweld en/of veel ruzie tussen ouders, lichamelijk misbruik, zware emotionele stress, incest en veroordeling van gezinsleden voor crimineel gedrag. Maar een ander onderzoek laat zien, dat er wel een verband is met lichamelijk misbruik en verwaarlozing als kind
  • Andere negatieve levensgebeurtenissen hebben geen invloed op het ontwikkelen van een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis. Onderzoek hiernaar is beperkt, maar laat geen verband zien.

Gevolgen van afhankelijke persoonlijkheidsstoornis

Een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis heeft gevolgen voor de kwaliteit van leven, levensverwachting en maatschappelijke kosten.

Kwaliteit van leven

  • Mensen met een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis functioneren op een aantal terreinen slechter: in het algemeen psychisch functioneren, relaties, werk en op seksueel gebied. Het functioneren blijft voor erg lange tijd beperkt.
  • Mensen met een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis zijn vaker gescheiden of gescheiden geweest.
  • Het aantal dagen waarop iemand niet kan werken is groter bij mensen met een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis.
  • Mensen met een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis hebben vaker beperkingen op seksueel vlak dan mensen zonder een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis.
  • Het slechter algemeen psychisch en sociaal functioneren wordt niet veroorzaakt door andere psychische stoornissen die vaak samen voorkomen met de afhankelijke persoonlijkheidsstoornis.

Levensverwachting

  • Over de levensverwachting van mensen met de afhankelijke persoonlijkheidsstoornis zijn geen gegevens bekend. Verwacht wordt dat mensen met een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis niet opmerkelijk korter leven dan de rest van de bevolking.
  • Zelfmoord komt vaker voor bij mensen met een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis dan mensen zonder een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis. Het zal de levensverwachting iets verlagen. Maar het is niet helemaal duidelijk of dit komt door de afhankelijke persoonlijkheidsstoornis zelf of door het vaak samen voorkomen met de borderline persoonlijkheidsstoornis.
  • Angst (zoals een paniekstoornis) en depressieve klachten komen bij een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis vaker voor. Bij mannen lijkt een paniekstoornis samen te gaan met een hoger risico op het overlijden aan hart- en vaatziektes. Er is een associatie tussen paniekstoornissen en zelfmoordpogingen: 20% van de mensen met een paniekstoornis heeft ooit geprobeerd zelfmoord te plegen.
  • Bij andere persoonlijkheidsstoornissen is de levensverwachting wel gemiddeld lager. Dit komt door een grotere kans op geweld. Bijvoorbeeld bij de borderline, paranoïde en antisociale persoonlijkheidsstoornis.

Maatschappelijke kosten

  • Mensen met een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis gaan niet vaker naar huisartsen, fysiotherapeuten en andere artsen voor lichamelijke problemen.
  • Ze doen wel vaker een beroep op de zorg voor psychische problemen dan mensen zonder een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis. Bijvoorbeeld hulp van een psycholoog. De afhankelijke persoonlijkheidsstoornis gaat vaak samen met As I stoornissen. Hierdoor zullen mensen vaak niet om hulp vragen voor de persoonlijkheidsstoornis maar voor de As I stoornis.
  • Persoonlijkheidsstoornissen worden soms op basis van zorggebruik voor psychische problemen onderverdeeld in de typen: behandeling opzoeken of behandeling afwijzen. De afhankelijke persoonlijkheidsstoornis behoort tot het eerste type.
  • Van de mensen met aan afhankelijke persoonlijkheidsstoornis zegt 9% minstens 1 hele dag en 32% een gedeelte van een dag niet te kunnen werken. In de algemene bevolking is dat met 2% en 4% veel lager.

 Verloop van afhankelijke persoonlijkheidsstoornis

Kenmerken van een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis komen vaak al tot uiting als iemand in de adolescentie fase zit. Over de chroniciteit van de stoornis bestaan verschillende visies.

  • Kenmerken van een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis zijn vaak voor of in de adolescentie/vroege volwassenheid zichtbaar.
  • Het is een betrekkelijk chronische stoornis. Dit is een kenmerk van alle persoonlijkheidsstoornissen. Het patroon zou relatief stabiel zijn over tijd en in verschillende situaties.
  • Langdurig onderzoek laat zien dat de afhankelijke persoonlijkheidsstoornis minder constant is dan vaak wordt gedacht. De reden hiervoor kan zijn dat de afhankelijke persoonlijkheidsstoornis inderdaad geen chronische stoornis is, die iemand zijn hele leven heeft. De reden kan ook zijn dat problemen met het classificeren en meten een rol spelen. Hierdoor voldoen mensen op sommige momenten in hun leven bijvoorbeeld niet meer aan de criteria voor een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis.
  • De ernst van de symptomen kan wisselen. Symptomen kunnen na langere tijd zelfs verdwijnen.
  • Factoren die het beloop bepalen zijn niet bekend. Er is weinig onderzoek gedaan naar de duur van de stoornis.

Bijkomende aandoeningen van afhankelijke persoonlijkheidsstoornis

Een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis komt vaak samen voor met andere psychische stoornissen.

Psychische stoornissen

Mensen met een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis hebben vaak ook andere persoonlijkheidsstoornissen. Vooral borderline en andere Cluster B stoornissen.

De ontwijkende persoonlijkheidsstoornis komt niet vaker voor bij mensen met een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis.

Mensen met deze stoornis hebben in verhouding vaker depressieve klachten, een paniekstoornis, sociale fobie of obsessief-compulsieve stoornis.

Het is nog onduidelijk of een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis een risicofactor is voor deze angststoornissen of andersom.

De gegeneraliseerde angststoornis, specifieke fobie en agorafobie komen bij mensen met een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis niet vaker voor.

Bij mensen met een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis kan een depressie ontstaan als een relatie stopt of dreigt te stoppen.

Lichamelijke ziektes

Mensen met een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis hebben niet vaker specifieke lichamelijke ziekten.

Zie ook

  • Borderline persoonlijkheidsstoornis

 Behandeling afhankelijke persoonlijkheidsstoornis

Voor de afhankelijke persoonlijkheidsstoornis is geen specifieke behandeling bekend.

Volgens de Multidisciplinaire Richtlijn Persoonlijkheidsstoornissen, kunnen persoonlijkheidsstoornissen behandeld worden met psychotherapie, overige psychosociale interventies en behandeling met medicijnen (farmacotherapie).

De Multidisciplinaire Richtlijn Persoonlijkheidsstoornissen kunt u vinden op www.ggzrichtlijnen.nl

Feiten en cijfers over afhankelijke persoonlijkheidsstoornis

Feiten en cijfes over onder andere risicogroepen en het aantal mensen met een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis.

Hoeveel mensen hebben een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis?

  • Hoe vaak de afhankelijke persoonlijkheidsstoornis in Nederland voorkomt is niet bekend. Er is in Nederland namelijk geen onderzoek gedaan naar het aantal mensen met de afhankelijke persoonlijkheidsstoornis in de algemene bevolking. In Noorwegen heeft 1,5% van de algemene bevolking een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis. In andere buitenlandse onderzoeken is het percentage lager. De percentages wisselen tussen de 0,1% tot 2,0%. Redenen hiervoor kunnen zijn: verschillen in onderzoeksmethode of diagnostische criteria of werkelijke culturele verschillen tussen landen.
Bij wie komt het voor?
  • Bij vrouwen komt deze stoornis ongeveer 1.5 tot 3 keer zo vaak voor dan bij mannen.[4;8]
  • De rol van leeftijd is onduidelijk. Het ene onderzoek geeft aan dat de stoornis op elke leeftijd even vaak zou voorkomen. Uit ander onderzoek  blijkt dat de afhankelijke persoonlijkheidsstoornis bij ouderen minder vaak voorkomt.
  • Mensen met een lagere opleiding hebben bijna 2 keer zo veel kans om een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis te ontwikkelen. Hetzelfde geldt voor een lager inkomen.
  • De belangrijkste bekende risicogroepen en risicofactoren worden in “oorzaken en risicofactoren” op deze website genoemd.
Comorbiditeit
  • 80% van de mensen met een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis in Australië hebben ook een andere persoonlijkheidsstoornis.
  • Een andere studie geeft aan dat de afhankelijke persoonlijkheidsstoornis één van de persoonlijkheidsstoornissen is die het minst vaak in combinatie met andere persoonlijkheids-stoornissen voorkomt.
  • 51% van de mensen met een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis heeft ook een borderline persoonlijkheidsstoornis
  • 29% heeft ook ooit een depressie gehad. Bij mensen zonder een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis is dat 9%.

Categorie: Geestelijke Gezondheidszorg Tags: buddyzorg, persoonlijkheidsstoornis, psychiatrie, verpleegkunde

Richtlijn herziening van de Multidisciplinaire richtlijn depressie (2009)

12 februari 2012 door Ger Dierx

Richtlijnherziening van deMultidisciplinaire richtlijn
DEPRESSIE (eerste revisie) 2009
Richtlijn voor de diagnostiek, behandeling en begeleiding van volwassen patiënten met een depressieve stoornis.

Multidisciplinair Richtlijn Depressie

Categorie: Geestelijke Gezondheidszorg Tags: depressie, psychiatrie, stemmingsstoornis, verpleegkunde

Doorbreek je depressie

12 februari 2012 door Ger Dierx

Doorbreek je depressie: een werkboek voor de cliënt

Doorbreek je depressie – werkboek voor de cliënt

Categorie: Geestelijke Gezondheidszorg Tags: buddyzorg, depressie, psychiatrie, stemmingsstoornis, verpleegkunde

  • « Vorige
  • 1
  • …
  • 21
  • 22
  • 23
  • 24
  • 25
  • Volgende »

Tags

ADHD agressie aids Andries Braat angst begeleiding bejegening bipolair Braat buddyzorg chronische ziekte cronische ziekte dementie depressie familie geweld hiv hiv en aids homo homoseksualiteit informatie jongeren manie opvang ouderenzorg persoonlijkheidsstoornis presentie presentiebenadering presentietheorie preventie psychiatrie religie rouw rouwverwerking scholen seksualiteit soa stemmingsstoornis suicide suicidepoging verdriet verlies verpleegkunde voorlichting zorg

Buddyzorg Limburg

Positieve Gezondheid

Overzicht 6 dimensies van Positieve Gezondheid met bijbehorende vragen   Lichaamsfuncties (hoe gaat het lichamelijk met u?) Ik voel mij gezondIk voel mij fit Ik heb geen klachten en pijnIk slaap goedIk eet goedIk herstel snel … [Lees meer ...]

Meer Buddyzorg Limburg

Chronische ziekten

ik en eenzaamheid

Wat is eenzaamheid eigenlijk?  Zijn er verschillende soorten eenzaamheid? Wat zijn de symptomen van eenzaamheid? Wat zijn oorzaken van eenzaamheid? Hoe weet je of je eenzaam bent? En kan je zelf echt wat doen aan eenzaamheid? Om achter … [Lees meer ...]

Meer chronische ziekten

HIV en AIDS

Meer HIV en AIDS

Homoseksualiteit

homo zijn doet pijn

… [Lees meer ...]

Meer homoseksualiteit

Ouderenzorg

Voor je familie zorgen dat is gewoon zo…..

Voor je familie zorgen? Dat is gewoon zo Mantelzorg bij allochtonen. Mantelzorg bij Antillianen, Surinamers, Marokkanen en Turken in Nederland. bron: Purmerend, Juni 2007Dit is een uitgave van PRIMO Noord-HollandAuteursIbrahim Yerden, senior … [Lees meer ...]

Meer ouderenzorg

Psychiatrische verpleegkunde

Waarom Obesitas in de GGZ behandeld moet worden

… [Lees meer ...]

Meer psychiatrische verpleegkunde

Copyright © 2025 · Ger Dierx

Copyright © 2025 · Ger Dierx op Genesis Framework · WordPress