Ger Dierx

mijn eigen archief

Noodkist
  • Home
  • Geestelijke Gezondheidszorg
  • Chronische ziekten
  • Vrijwilligerswerk
  • Ouderenzorg
  • Seksualiteit
  • Presentaties

Wat is de bipolaire stoornis ?

21 februari 2012 door Ger Dierx

De manisch depressieve stoornis wordt ook wel de bipolaire stoornis genoemd. Bi-, uit het Latijnse bis (tweemaal); polair uit het Griekse polos (draaipunt), dus: tweepolig. Het is de benaming van een ziekte, die twee stemmingspolen kent, namelijk een manische en een depressieve; met tussendoor een normale stemming. De periode van normale stemming wordt een vrij interval genoemd.

Een depressieve episode wordt door patiënten meestal herkend als malaise, het gevoel ziek en somber te zijn (malaise=zich beroerd voelen). Grofweg kan worden gesteld dat alles minder en negatiever is dan normaal. Kenmerkend is de sombere stemming, beneden normaal, die zich ook kan uiten als onverklaard verdriet of een bedrukt gevoel. Soms voelt men in een depressie helemaal niets meer; zelfs de liefde voor partner of kinderen kan (tijdelijk) weg zijn. Het vermogen om plezier te beleven, zin in iets te hebben, is verminderd of afwezig. Het nadenken gaat slecht. Men is ongeconcentreerd bij lezen en luisteren, vergeetachtig en ziet overal tegenop. De patiënt is stil, teruggetrokken en besluiteloos. Angst kan overheersen. Het gevoel van eigenwaarde is slecht en men kan zichzelf ten onrechte allerlei verwijten maken. Ook lichamelijke functies zijn ontregeld, zoals slaap en eetlust. Meestal zijn deze verminderd, soms toegenomen. Moeheid, pijnen, verminderde seksuele belangstelling en andere klachten kunnen aan lichamelijke ziekten doen denken. De patiënt kan traag zijn; onrust, niet stil kunnen zitten daarentegen komt ook voor. Sommige patiënten beleven in de loop van de dag enige verbetering – dat staat bekend als dagschommeling. Gedachten aan de dood, of zelfs doodswens, komen vaak voor. Het gevaar van zelfdoding (suïciderisico) moet men serieus nemen.

Een eerste manische episode wordt door de patiënt meestal niet herkend, maar soms wel door de familie. In de manie is alles meer en positiever dan normaal. De stemming is uitgelaten, euforisch of juist prikkelbaar. Er is sprake van onrust en overactief zijn. Het denken is te snel, van de hak op de tak. De patiënt praat erg veel en bemoeit zich met alles en iedereen. Slaapbehoefte is afgenomen, terwijl de patiënt blaakt van energie. Het gevoel van eigenwaarde is toegenomen (zich uitbreidend=expansief) met neiging tot overschatting. Het risico van manie zit in het ontremd zijn en de neiging om gevaar te onderschatten: veel geld uitgeven, drugs- en alcoholgebruik, seksuele ontremming, uitputting. Een manie is een ramp voor betrokkenen, relaties, voor de maatschappeljke positie en (niet vergeten) ook nog voor de behandeling.

Soms staat ontstemming (ontstemde manie, dysforie) zo op de voorgrond dat de patiënt op alles en iedereen boos lijkt te zijn. Hij voelt een toename van energie, heeft weinig behoefte aan slaap, een versnelde gedachtegang, maar de stemming is niet uitgelaten, maar juist prikkelbaar, angstig, depressief of boos. Dit staat dicht bij een gemengde episode, waarin de patiënt tegelijkertijd de klachten van een volledige depressie en manie heeft. Zodra iemand ook maar één keer een manie of gemengde episode gehad heeft spreekt men van een bipolaire-I-stoornis. Depressieve episodes komen meestal ook voor, maar zijn niet nodig voor de diagnose.

In andere episoden is geen sprake van manie, maar is er wel een duidelijk herkenbare, voortdurende, expansieve, prikkelbare stemming, gedurende enkele dagen. Dit wordt een hypomane episode genoemd. Dan zijn er ook sommige van de volgende verschijnselen: minder behoefte aan slaap; spraakzamer, gedachtevlucht, gejaagdheid, afleidbaarheid, overmatig bezig zijn met aangename activiteiten. De episode gaat gepaard met verandering in gedrag, dat niet karakteristiek is voor de patiënt en dat door anderen wordt opgemerkt. Hypomanie is niet ernstig genoeg om sociaal of beroepsmatig uit de bocht te vliegen en er zijn geen psychotische verschijnselen. Een hypomanie kan zelfs als heel plezierig, creatief of waardevol beleefd worden. Er kan ook een gemengde depressie optreden, met tegelijk depressieve en hypomane verschijnselen. Als iemand depressieve episodes heeft en hypomanieën, maar nooit manieën, dan wordt dit ziektebeeld bipolair-II genoemd.

Het krijgen van vier ziekte-episoden of meer per jaar wordt ‘rapid cycling’ genoemd, snelle wisseling.

Er is een grote diversiteit mogelijk aan klachten, in aard, in ernst en in tijdsduur. Indien de ziekte gedurende lange tijd (minstens twee jaar) verloopt met talrijke periodes van stemmingen neigend tot hypomane, afgewisseld met talrijke periodes neigend tot depressieve, maar nooit echte depressies of manieën, dan wordt dat een cyclothyme stoornis genoemd. Dit kan uiteindelijk overgaan in de bipolaire stoornis.

Meer dan 60% van de bipolaire patiënten heeft wel eens een psychose tijdens een depressie of manie, met wanen of hallucinaties, doch zelden tijdens elke episode. Bij een psychose bestaat een stoornis van het denken of het waarnemen. Dat uit zich in hallucinaties, het waarnemen van wat voor anderen onbestaand is, zoals bijvoorbeeld het horen van stemmen, die opdrachten geven, of het zien van dingen die anderen niet waarnemen. Ook kan het zich voordoen als een waan: een persoonlijke, oncorrigeerbare overtuiging, die in strijd is met de werkelijkheid.

Wanneer een psychose minstens gedurende twee weken voorkomt in perioden, dat men niet manisch of depressief is, dan wordt de aandoening niet bipolair, maar schizoaffectief genoemd. Als iemand psychoses buiten een stemmingsepisode heeft èn daarnaast op andere tijdstippen manieën, dan spreekt men van schizo-affectieve stoornis, bipolair type. Als iemand psychoses heeft en depressieve episodes, daarentegen nooit manieën, spreekt men van het depressieve type. De schizo-affectieve stoornis staat als het ware tussen de bipolaire stoornis (of depressieve stoornis) en de schizofrenie in.

 

Categorie: Geestelijke Gezondheidszorg Tags: bejegening, bipolair, depressie, familie, manie, psychiatrie, stemmingsstoornis, verpleegkunde

Wat kunt u zelf doen, als u een manisch-depressieve (bipolaire stoornis) heeft

21 februari 2012 door Ger Dierx

U staat niet alleen.
Heeft u ook de diagnose manisch-depressieve (bipolaire) stoornis gekregen?
U bent niet de enige. In Nederland heeft u zo’n 250.000 lotgenoten, waarvan er
ongeveer 35.000 in behandeling zijn. Onder hen is veel kennis aanwezig, onder andere
over verschillende behandelwijzen en manieren om in het dagelijkse leven met de
ziekte om te gaan.
Een manisch-depressieve (bipolaire) stoornis is namelijk te behandelen. De ziekte
hoeft u er niet van te weerhouden om te leven zoals u wilt. Dat geldt ook voor andere
stemmingsstoornissen als cyclothymie, rapid cycling en gemengde manie en depressie.
Als u last hebt van stemmingswisselingen wil dat niet zeggen dat u zwak, gebrekkig of
gestoord bent.

wat_kunt_u_zelf_doen

Categorie: Geestelijke Gezondheidszorg, Vrijwilligerswerk Tags: bejegening, bipolair, buddyzorg, depressie, familie, manie, psychiatrie, stemmingsstoornis, verpleegkunde

Ziekte van Parkinson

21 februari 2012 door Ger Dierx

Van de mensen van 55 jaar en ouder lijdt 1,4% aan de ziekte van Parkinson. Van de ouderen tussen de 85 en 95 jaar lijden 4 op de 100 personen aan die ziekte. Dit is veel meer dan tot voor kort werd aangenomen. Vooral onder de oudsten wordt de ziekte vaak niet herkend. Dat blijkt uit een studie ‘Epidemiologie van de ziekte van Parkinson’ aan de Erasmus Universiteit Rotterdam.

Met de vergrijzing van de bevolking zullen in Westerse landen steeds grotere aantallen mensen getroffen worden door neurologische aandoeningen waarbij sprake is van een versnelde veroudering van het zenuwstelsel. Van deze aandoeningen is bij ouderen de ziekte van Parkinson, na de ziekte van Alzheimer, de meest voorkomende.
Patiënten die lijden aan de ziekte van Parkinson hebben in het begin slechts geringe klachten, zoals wat beven van de hand in rust of een geringe traagheid bij bewegen. Vaak worden deze klachten in het begin niet onderkend en worden ze toegeschreven aan de ouderdom. Pas later vallen de symptomen op als afwijkend en wordt de diagnose van Parkinson gesteld.

1. Wat is Parkinson?

De ziekte van parkinson, genoemd naar de Engelse arts James Parkinson is een hersenziekte waarbij zennuwcellen, vooral de zenuwcellen van de substantia nigra (“zwarte stof”), langzaam afsterven.

De cellen van de substantia nigra hebben als taak dopamine te produceren, door de ziekte van parkinson ontstaat dus een dopamine tekort. Door een tekort aan dopamine gaan de hersenkernen die betrokken zijn bij de centrale bewegingen slechter gaan functioneren. De gevolgen hiervan zijn langzaam en weinig bewegen, trillen, voorovergebogen lopen en stijve spieren.

2. Oorzaken van Parkinson

Bij de ziekte van parkinson is er een soort afbraakproces (degeneratie) in een bepaald gebied in de hersenen: de ‘zwarte kernen’ (substantia nigra). Deze hersenkernen zijn van vitaal belang voor het soepel verlopen van bewegingen. Door verdwijnen van zenuwcellen in deze kernen wordt er niet voldoende dopamine gemaakt. Dopamine is een neurotransmitter, een stof die nodig is om zenuwimpulsen van de ene zenuwcel op de andere over te brengen. De verschijnselen van de ziekte van Parkinson worden pas merkbaar wanneer ongeveer 70 procent van de dopamine producerende zenuwcellen verdwenen is.

De oorzaak (het is waarschijnlijk dat er verschillende oorzaken zijn) van de ziekte van parkinson, van het afsterven van de hersencellen in de zwarte kernen, is nog niet precies bekend. Onder de microscoop zijn in sommige cellen van de zwarte kernen kleine ronde vormsels te zien – de insluitlichaampjes van Lewy (genoemd naar de ontdekker ervan). Daaraan kan achteraf (na het overlijden) met zekerheid worden vastgesteld of het inderdaad om de ziekte van parkinson ging.

De laatste jaren is er veel onderzoek gedaan naar het ontstaan en de samenstelling van deze ‘Lewy bodies’ en daaruit is gebleken dat zij onder andere afbraakproducten van dopamine bevatten. Vooral de ontdekking van een aantal erfelijke vormen van parkinson heeft bijgedragen aan inzicht hoe bepaalde fouten in de stofwisselingsstoornis van deze cellen schade kan aanrichten. Deze fouten hebben onder andere te maken met de functie en de afbraak van bepaalde eiwitten, zoals het alpha-synucleïne en het tau-eiwit. Omdat er bij de ziekte van parkinson een stoornis in deze eiwitten bestaat wordt deze aandoening tegenwoordig ook ingedeeld bij de ‘synucleopathie’ en bij de ’tauopathie’.

3. Kenmerken

3.1 Motorische Verschijnselen

De ziekte van parkinson kan een groot aantal motorische verschijnselen met zich meebrengen.

De kernverschijnselen bij de ziekte van parkinson zijn:

  • Rigiditeit (stijfheid van de ledematen)
  • Akinesie (hypokinesie) (bewegingsarmoede)
  • Rusttremor (trillen bij rust) (eerst aan één hand, arm of been, later aan beide)
  • Gestoorde (voorovergebogen) houding en gestoorde houdingsreflexen

Andere motorische symptomen die zich voordoen bij de ziekte van parkinson zijn:

  • Micrografie (klein en kriebelig schrijven)
  • Maskergelaat (uitdrukkingsloos gezicht)
  • moeilijk slikken en spreken
  • Verminderde opvangreflexen en balans
  • Moeite om te starten of veranderen van beweging (wisselen van motorisch programma).
  • Afwijkend looppatroon: neiging steeds harder te gaan lopen, met kleine passen (omdat een normaal looppatroon niet goed lukt, laten patiënten zich voorover vallen en “lopen” ze op hun opvangreactie)

3.2 Symptomen van het autonoom zenuwstelsel

Het autonoom zenuwstelsel regelt de spijsvertering en het verwijden en vernauwen van bloedvaten. Maar ook de ademhaling, en de hartslag staan onder invloed van het autonome zenuwstelsel.

De ziekte van parkinson dient ook schade toe aan het autonoom zenuwstelsel, de symptomen hiervan zijn:

  • Overmatige talgproductie
  • Speekselvloed
  • Overmatige transpiratie
  • Obstipatie
  • Urineverlies
  • Orthostatische hypotensie (dalen van de bloeddruk bij overeindkomen, met duizeligheid als gevolg)

3.3 Psychische Verschijnselen

Bij de ziekte van Parkinson kunnen na verloop van tijd allerlei psychische klachten optreden.

Veel mensen met de ziekte kennen perioden waarin ze voortdurend somber zijn. Ze beleven geen plezier meer aan hun normale bezigheden, zijn doodmoe en kunnen zich slecht concentreren. Deze klachten vat men samen onder het ziektebeeld ‘Parkinson-depressie’.

Andere psychische verschijnselen die zich kunnen voordoen bij de ziekte van parkinson zijn:

  • Vermoeidheid
  • Concentratieproblemen
  • Dementie
  • Psychose (Hallucinaties)

3.4 Zintuiglijke Stoornis

Bij de ziekte van parkinson kunnen ook stoornissen plaatsvinden in de zintuigen.

In de meeste gevallen vinden er reukstoornissen plaats. Vaak is het ook het geval dat de reukstoornissen het eerste merkbare symptoom van de ziekte van parkinson is.

De zintuiglijke stoornissen zijn vaak de oorzaak van een overschot aan dopamine. Er is niet geheel duidelijk hoe er een dopamine overschot kan onstaan als de ziekte parkinson de dopamine produceerde cellen afbreekt. Momenteel lopen er onderzoeken om dit te onderzoeken. Er wordt gedacht dat er in cellen buiten de substantia nigra dopamine wordt geproduceerd om de uitval in de substantia nigra op te vangen. Maar dit is enkel een hypothese

3.5 Overige

Bij de ziekte van parkinson vinden ook stoornissen plaats die niet in een groep zijn in te delen. Het komt vaker voor dat patiënten die aan de ziekte van parkinson leiden slaapstoornissen of seksuele stoornissen hebben.

Deze stoornissen zijn bijwerkingen van medicijnen, in de meeste gevallen gaat het om de antidepressiva die veel parkinson patiënten nemen.

Er zijn medicijnen die als bijwerking hebben dat de seksuele opwinding verminderd maar er zijn ook medicijnen die de seksuele opwinding vergroten dit is het geval bij een aantal dopamine agonisten en voor levodopa. Voor patiënten is het vaak moeilijk om hiermee om te gaan, in veel gevallen doet het de patiënt goed als hij/zij iemand heeft waarmee om er openlijk over te praten.

Parkinson patiënten dienen dus goed op te letten of de medicijnen die gebruikt worden de ziekte van parkinson niet verergeren, veel antidepressiva verergeren namelijk ook de symptomen zoals de rusttremor (trillen bij rust).

4. Diagnose

De cellen van de substantia nigra hebben als taak dopamine te produceren en die via hun uitlopers naar het striatum, onderdeel van de basale ganglia te brengen. Door de ziekte van Parkinson ontstaat dus dopamine-tekort in de basale ganglia, waardoor deze hersenkernen die belangrijk zijn voor het uitvoeren van bewegingen, slechter gaan functioneren. Langzaam en weinig bewegen, trillen, voorovergebogen lopen en stijve spieren zijn het gevolg .

Recent wetenschappelijk onderzoek heeft aangetoond dat ook in andere gebieden van de hersenen celafbraak optreedt, met onder meer reukstoornissen, stoornissen van het autonoom zenuwstelsel, psychische stoornissen (depressie, initiatief verlies) en cognitieve stoornissen (geheugen en tempo van informatieverwerking) als gevolg. In de afstervende zenuwcellen worden bij microscopisch onderzoek “Lewy bodies” aangetroffen, die het eiwit alpha-synucleíne bevatten, waarmee bij de ziekte van Parkinson kennelijk iets mis gaat. De precieze oorzaak van de meeste gevallen van de ziekte van Parkinson is vooralsnog onbekend. Bij een klein gedeelte van de patiënten is aan te tonen dat de ziekte veroorzaakt wordt door een genetische afwijking of door vergiftiging met een stof als Mangaan. Mogelijk speelt in de nog onverklaarde meerderheid van de gevallen een combinatie van genetische factoren en externe schadelijke stoffen een rol.

5. Hoe wordt de ziekte van Parkinson behandeld?

De ziekte van Parkinson is niet te genezen. De behandeling bestaat uit het bestrijden van de symptomen.

Parkinsonsverschijnselen worden meestal behandeld met een combinatie van verschillende geneesmiddelen. Die geneesmiddelen moeten een aantal keer per dag ingenomen worden. Daarbij kunnen vervelende bijwerkingen optreden, zoals misselijkheid, verwardheid, slapeloosheid, geheugenstoornissen of overtollige bewegingen. Over het algemeen geldt hoe lager de dosering van een geneesmiddel, hoe minder kans op bijwerkingen.

Bepaalde geneesmiddelen kunnen na langdurig gebruik zogenaamde on-off effecten geven: de ernst van de klachten wisselt dan sterk, per dag of zelfs per uur.

  • In het beginstadium van de ziekte gebruikt men meestal ofwel levodopa ofwel een dopamine-agonist (zoals cabergoline, pergolide, ropinirol, pramipexol en bromocriptine), ofwel een associatie van beide. Levodopa wordt in de hersenen omgezet in dopamine – de stof waaraan de Parkinsonpatiënt een tekort heeft. Deze stof is heel belangrijk voor het soepel laten verlopen van bewegingen.
  • Levodopa is het snelst werkzaam en het meest doeltreffend op de Parkinsonsymptomen, maar er is het risico van motorische complicaties (motorische fluctuaties, dyskinesieën).
  • De dopamine-agonisten zijn doeltreffend op de Parkinsonsymptomen, en vroegtijdig gebruik ervan in monotherapie, in het bijzonder bij jonge patiënten (tot ongeveer 50 jaar), laat in sommige gevallen toe een behandeling met levodopa uit te stellen.
  • De dopamine-agonisten kunnen geassocieerd worden met levodopa, ofwel van bij het begin van de behandeling wat toelaat het optreden van motorische complicaties door levodopa te vertragen, ofwel in een later stadium wanneer motorische fluctuaties door levodopa optreden.
  • Selegiline wordt eveneens voorgesteld voor de behandeling van Parkinsonsymptomen maar zijn activiteit tegen de ziekte van Parkinson lijkt zwak.
  • Entacapon, steeds in associatie met levodopa, laat toe de motorische fluctuaties door levodopa te verminderen.
  • De anticholinergica zijn vooral doeltreffend tegen het beven. Deze remmers zorgen ervoor dat de dopamine in evenwicht komt met de stof acetylcholine. Beide stoffen zijn nodig om bewegingen goed te laten verlopen. Anti-cholinergica verminderen verder speekselvloed en overtollige transpiratie.
  • In aanwezigheid van dyskinesieën door levodopa, kan amantadine (eigenlijk een antigriepmiddel) of apomorfine overwogen worden.

De laatste tijd wordt ook geëxperimenteerd met chirurgie (Deep Brain Stimulation) waarbij bepaalde delen van de hersenen die verantwoordelijk zijn voor het beven, worden stilgelegd, of via elektrische impulsen worden gestimuleerd om het beven tegen te gaan. Deze operaties worden vooral bij jongere patiënten toegepast.

Ook fysiotherapie kan helpen om de bewegings- , slaap- en slikproblemen beheersbaar te houden.

6. Parkinsonismen

Parkinsonismen is een verzamelterm voor aandoeningen die lijken op de ziekte van Parkinson. Voor een deel leiden ze tot dezelfde verschijnselen: beven, stijfheid en bewegingstraagheid. Een verschil met de ziekte van Parkinson is dat andere delen in de hersenen aangedaan raken. Wanneer mensen met klachten als beven, stijfheid en moeite met bewegen bij de huisarts of neuroloog komen, is vaak de diagnose: de ziekte van Parkinson. Het is echter moeilijk om de diagnose ‘de ziekte van Parkinson’ met zekerheid te stellen. Dit kan alleen door hersenweefsel microscopisch te onderzoeken, en dit kan pas nadat iemand is overleden. Bij het stellen van de diagnose gaat een arts vooral af op iemands klachten. De ziekteverschijnselen bij de ziekte van Parkinson kunnen echter ook bij een aantal andere aandoeningen voorkomen. Wanneer iemand de ziekte van Parkinson heeft, worden de ziekteverschijnselen minder door dopaminetherapie. Bij eenderde tot een kwart van de mensen met de diagnose ‘de ziekte van Parkinson’ is dit niet het geval. Dit is een van de belangrijkste aanwijzingen dat er dan sprake is van een parkinsonisme. Een parkinsonisme is een aandoening die het hele leven van de persoon zelf, maar ook van de mensen in zijn naaste omgeving, ingrijpend verandert. Duidelijke informatie over de ziekte, de verwachtingen en de behandeling is belangrijk om met die veranderingen om te kunnen gaan. Daarom deze brochure van de Parkinson Pati?nten Vereniging. De Parkinson Pati?nten Vereniging richt zich uitdrukkelijk ook op mensen met parkinsonismen en hun naasten, bijvoorbeeld door het geven van voorlichting. Aan het einde van deze brochure kunt u lezen wat de Parkinson Pati?nten Vereniging nog meer voor u kan betekenen.

Multi Systeem Atrofie

De diagnose MSA is alleen met zekerheid te stellen door hersenweefsel onder de microscoop te onderzoeken (zie het volgende punt: microscopisch onderzoek). Bij leven is de diagnose dus niet met zekerheid te stellen. Wel kan lichamelijk onderzoek aanwijzingen geven dat er waarschijnlijk sprake is van MSA. De volgende verschijnselen zijn typisch voor MSA (en komen op deze manier niet voor bij de ziekte van Parkinson):

  •  snelle progressie, rolstoelgebruik;
  • al in een vroeg stadium van de ziekte een instabiele houding;
  • abnormaal sterk voorover gebogen houding;
  • onregelmatig, rukachtig beven;
  • abnormale oogbewegingen, meestal kan iemand niet meer naar beneden kijken zonder het hoofd te bewegen;
  • ernstige spraak- en slikstoornissen;
  • ademstoornissen, diep zuchten, toegenomen snurken of kreunen;
  • specifieke slaapstoornissen;
  • samentrekkingen van de spieren (=contracturen);
  • koude, paarse handen. Ook kan er onderzoek gedaan worden naar het functioneren van het autonome zenuwstelsel, bijvoorbeeld het meten van de bloeddruk, functietesten en onderzoek van de sluitspieren van darm en blaas. Er zijn ook onderzoeken waarmee de hersenen in beeld gebracht kunnen worden, zoals CT- of MRI-SCAN, en onderzoeken waarmee de stofwisseling van de hersenen kan worden beoordeeld, zoals PET (Position Emiss Tomography) of SPECT (Single Photon Emission Computed Tomography). Een probleem van deze onderzoeken is, dat ze in de beginfase van de ziekte vaak geen afwijkingen laten zien. Juist in deze periode is de behoefte aan een goede verklaring van de ziekteverschijnselen het grootste.

Progressieve Supranucleaire Paralyse

Een andere vorm van parkinsonisme is PSP. Deze ziekte is voor het eerst beschreven in 1964 door Steele, Richardson en Olzewski. Daarom wordt de ziekte soms ook met hun namen aangeduid. Letterlijk betekent PSP een ziekte die in de loop van de tijd erger wordt (=progressief), waarbij er verlammingen (=paralyse) optreden in het hersengedeelte dat de oogbewegingen regelt (=supranucleair). PSP begint meestal na het veertigste levensjaar en komt iets vaker voor bij mannen dan bij vrouwen. Jaarlijks krijgt 1 op de 1000 mensen PSP.

Bij PSP kunnen de volgende ziekteverschijnselen voorkomen:

  • veranderingen in spreken en articulatie;
  • slikproblemen;
  • een vorm van dementie, met apathie, initiatiefloosheid, depressie en angst; logisch denken gaat slechter; niet zozeer het begrijpen, als wel het uitvoeren van denken en doen raakt soms al vroeg in de ziekte verstoord; taal- en rekenvaardigheden blijven lange tijd goed.
  • onzeker lopen en vaak achterover vallen; het vallen komt niet door struikelen, maar omdat minder goed gereageerd kan worden op houdingsveranderingen.
  • verstoorde oogbewegingen; een beperkt blikveld; niet meer naar boven of beneden kunnen kijken zonder het hoofd te bewegen; slechter gaan zien, ook al raakt het zien zelf niet beschadigd;
  • stijfheid, met name van nekspieren en lange rugspieren; hierdoor ontstaat een typische houding: helemaal rechtop, met opgeheven hoofd.

De ziekteverschijnselen van PSP komen in beide lichaamshelften voor. Dat is anders dan bij de ziekte van Parkinson, waarbij de lichaamshelften in verschillende mate aangedaan raken.

 

Categorie: Chronische ziekten, Ouderenzorg Tags: bejegening, buddyzorg, chronische ziekte, familie, opvang, parkinson, verpleegkunde

Concept multidisciplinaire richtlijn: Diagnostiek en behandeling van suïcidaal gedrag

21 februari 2012 door Ger Dierx

Concept multidisciplinaire richtlijn: Diagnostiek en behandeling van suïcidaal gedrag

De diagnostiek en behandeling van suïcidaal gedrag vraagt veel van zorgprofessionals. Enerzijds gaat het bij vragen rondom leven en dood om hoogst persoonlijke en existentiële thema’s, waar niemand als bijzondere deskundige kan worden aangemerkt. Anderzijds weten we uit onderzoek dat psychiatrische stoornissen en emotionele problemen bij suïcide een grote rol spelen en dat de denkprocessen bij suïcidale mensen vaak ernstig verstoord zijn.
In dit krachtenspel moet de zorgprofessional naar beste kunnen een persoonlijk contact aangaan met de betrokkene en de naasten, zich op de hoogte stellen van de toestand en in wijsheid afwegen welke interventies het meest passend zijn om ernstig onheil af te wenden. Eenduidige antwoorden zijn meestal niet voorhanden.

MDR DBSG-COMMENTAARFASE 1-19 mei 2011a

Categorie: Geestelijke Gezondheidszorg Tags: bejegening, familie, opvang, preventie, psychiatrie, stemmingsstoornis, suicide, suicidepoging, verpleegkunde

Ondersteuning bij de verwerking van schuldgevoelens

20 februari 2012 door Ger Dierx

Ondersteuning bij de verwerking van schuldgevoelens

Ondersteuning bij de verwerking van schuldgevoelens: de patiënt helpen omgaan met pijnlijke gevoelens van (feitelijke of vermeende) verantwoordelijkheid.

Activiteiten:

  • Help de patiënt/familie pijnlijke schuldgevoelens te onderkennen;
  • Help de patiënt/familie na te gaan in welke situaties deze gevoelens optreden of naar boven komen;
  • Help de patiënt/familie na te gaan hoe zij zich gedragen in de schuldsituatie;
  • Verleen indien van toepassing geestelijke ondersteuning of verwijs de patiënt/familie daarvoor door.

 

Categorie: Chronische ziekten, Geestelijke Gezondheidszorg, Ouderenzorg Tags: bejegening, buddyzorg, chronische ziekte, familie, opvang, ouderenzorg, preventie, psychiatrie, schuldgevoelens, verpleging, verwerking

Regulering van de stemming

20 februari 2012 door Ger Dierx

Regulering van de stemming

Regulering van de stemming: Zorg dragen voor de veiligheid, het stabiliseren, het herstel en het blijvend herstel van een patiënt die in een disfunctionerende, een depressieve of een eufore stemming verkeert.

Activiteiten:

  • Beoordeel de stemming (bijvoorbeeld aan de hand van tekenen, symptomen, de individuele anamnese), zowel aan het begin van de behandeling als, met regelmatige tussenpozen, gedurende het verloop;
  • Maak indien van toepassing, gebruik van vragenlijsten voor zelfonderzoek (bijvoorbeeld Beck Depression Inventory, functionele statussschalen);
  • Ga na of de patiënt zijn eigen veiligheid of die van anderen in gevaar brengt;
  • Neem de nodige voorzorgsmaatregelen om de patiënt en/of anderen te beveiligen voor lichamelijk letsel (bijvoorbeeld zelfmoord, zelfmutilatie, op de vlucht slaan, geweld);
  • Zorg voor behandeling of stuur door naar een behandelende instantie van drugsmisbruik, als drugsmisbruik een factor is die bijdraagt aan de stemmingsstoornis;
  • Verwijs de patiënt door voor onderzoek en/of behandeling van een mogelijk lichamelijk lijden dat ten grondslag kan liggen aan een stemmingsstoornis (bijvoorbeeld schildklieraandoeningen);
  • Controleer in hoeverre de patiënt in staat is zichzelf te verzorgen (bijvoorbeeld verzorging van het uiterlijk, persoonlijke hygiëne, inname en uitscheiding van voeding en vocht);
  • Help de patiënt zo nodig bij de persoonlijke verzorging;
  • Bewaak de lichamelijke toestand van de patiënt (bijvoorbeeld lichaamsgewicht en vochtstatus);
  • Bewaak en reguleer het activiteitenniveau en de omgevingsprikkels, al naar gelang de behoeften van de patiënt;
  • Help de patiënt een normale slaap/waakcyclus te handhaven (bijvoorbeeld door geplande rustperioden, ontspanningsoefeningen, sederende medicatie en beperking van cafeïnegebruik);
  • Help de patiënt als hij daartoe in staat is in toenemende mate voor zichzelf te zorgen;
  • Geef de patiënt de gelegenheid lichamelijk actief te zijn (bijvoorbeeld wandelen, steppen, hometrainer);
  • Controleer de cognitieve functies (bijvoorbeeld de concentratie, aandacht, geheugen, vermogen informatie op te nemen, vermogen tot besluitvorming);
  • Gebruik eenvoudige taal en beperk je tot het hier en nu, en tot concrete zaken, bij het communiceren met een in cognitieve functies beperkte patiënt;
  • Gebruik geheugensteuntjes en visuele hulpmiddelen om de patiënt met cognitieve beperkingen te helpen;
  • Laat de in zijn cognitieve functies beperkte patiënt niet te veel zelf beslissen;
  • Leer de patiënt zo nodig besluitvormingstechnieken;
  • Moedig de patiënt aan om zodra hij daartoe in staat is toenemend ingewikkelde besluitvorming aan te gaan;
  • Moedig waar nodig de patiënt aan een actieve rol te spelen bij zijn behandeling en zijn revalidatie;
  • Neem regelmatig contact op met de patiënt om zorg te laten blijken en/of de patiënt de gelegenheid te geven  over zijn gevoelens te praten;
  • Help de patiënt bewust zijn stemming in de gaten te houden (bijvoorbeeld door punten te geven op een schaal van 10 en/of door een dagboek bij te houden);
  • Help de patiënt na te gaan of er bepaalde gedachten of gevoelens ten grondslag liggen aan de gestoorde stemming;
  • Beperk de tijd die de patiënt mag besteden aan het uiten van negatieve gevoelend en/of het vertellen over gemaakte fouten;
  • Help de patiënt zijn gevoelens op een gepaste wijze af te reageren (bijvoorbeeld creatieve therapie, intensief sporten);
  • Help de patiënt uitlokkende factoren vast te stellen van zijn disfunctionele stemming (bijvoorbeeld verstoorde chemische balansen, situationele stressoren, lichamelijke problemen);
  • Help de patiënt na te gaan in hoeverre de uitlokkende factoren kunnen worden veranderd;
  • Help de patiënt na te gaan welke sterke kanten/capaciteiten hij kan aanwenden om de factoren die zijn disfunctionele stemming hebben uitgelokt te wijzigen
  • Leer de patiënt nieuwe coping- en probleemoplossingsvaardigheden;
  • Moedig de patiënt aan om, zover hij dat kan, sociale interactie en activiteiten met anderen aan te gaan;
  • Zorg voor sociale vaardigheids- en assertiviteitstrainingen voor zover nodig;
  • Geef de patiënt feedback over de (al dan niet) gepastheid van zijn sociale gedrag;
  • Maak gebruik van grenzen stellen en gedragsregulerende strategieën om een manische patiënt te helpen zich te onthouden van opdringerig of ontwrichtend gedrag;
  • Maak gebruik van restrictieve interventies (bijvoorbeeld ruimte-inperking, separeren, fixeren); om onveilig of ongepast gedrag te reguleren als minder restrictieve gedragsregulerende interventies geen effect hebben;
  • Reguleer en behandel hallucinaties en/of waanvoorstellingen die bij de stemmingsstoornis kunnen optreden;
  • Dien zo nodig stemmingregulerende medicatie toe (bijvoorbeeld antidepressiva, lithium, anticonvulsiva, antipsychotica, anxiolytica, hormonen, vitaminen);
  • Controleer op bijwerkingen en ga na welk effect de medicatie heeft op de stemming;
  • Bewaak en bevorder de therapietrouw ten opzichte van de medicatie bij de patiënt;
  • Geef de patiënt en significante anderen uitleg over ECT/lichttherapie;
  • Geef de patiënt/significante anderen uitleg over te gebruiken medicijnen;
  • Geef de patiënt/significante anderen uitleg over de ziekte indien de disfunctionele stemming samenhangt met een ziekte (bijvoorbeeld depressie, manie, premenstrueel syndroom);
  • Zorg zo nodig voor follow-up buiten de zorginstelling, met de juiste tussenpozen.

 

Categorie: Chronische ziekten, Geestelijke Gezondheidszorg, Ouderenzorg Tags: bejegening, buddyzorg, chronische ziekte, familie, opvang, ouderenzorg, preventie, psychiatrie, stemming, stemmingsstoornis, veiligheid, verpleegkunde

verpleegplan: risico op suicide, suicide preventie

20 februari 2012 door Ger Dierx

Suïcide, risico op 

P Risico op suïcide: verhoogde kans dat iemand zichzelf van het leven berooft
E RisicofactorenPathofysiologisch:

  • Negatieve gevoelens t.g.v. handicaps
  • Negatieve gevoelens t.g.v. terminale ziekte
  • Negatieve gevoelens t.g.v. chronische ziekte
  • Negatieve gevoelens t.g.v. chronische pijn
  • Negatieve gevoelens t.g.v. misbruik van psychoactieve middelen
  • Negatieve gevoelens t.g.v. verminderde verstandelijke vermogens
  • Schizofrenie
  • Bipolaire stoornis
  • Posttraumatisch syndroom
  • Persoonlijkheidsstoornis
  • Aanpassingsstoornis i.v.m. adolescentie
  • Somatoforme stoorn

Behandelingsgerelateerd:

  • Onbevredigend behandelresultaat
  • Voortdurende afhankelijkheid van: dialyse  
  • Voortdurende afhankelijkheid van: insuline injecties
  • Voortdurende afhankelijkheid van: chemotherapie of bestraling
  • Voortdurende afhankelijkheid van: beademing

Situationeel:

  • Neerslachtigheid
  • Inadequate zelfhandhavingsvaardigheden
  • Ouderlijk of echtelijk conflict
  • Verslavingsproblematiek binnen het gezin
  • Kindermishandeling
  • Feitelijk of vermeend verlies van baan 
  • Feitelijk of vermeend verlies van status of aanzien
  • Feitelijk of vermeend verlies van dreiging in de steek gelaten te worden
  • Feitelijk of vermeend verlies van naaste
  • Feitelijk of vermeend verlies van familiebanden
  • Wraakgevoelens wegens een feitelijke of vermeende kwetsing van lichaam of eigenwaarde

Ontwikkelingsgerelateerd:

  • Jongere: gevoelens in de steek gelaten te worden
  • Jongere: onrealistische ouderlijke verwachtingen t.a.v. kind
  • Jongere: druk van of afwijzing door leeftijdsgenoten
  • Jongere: verhuizing
  • Oudere: verlies t.g.v. pensionering
  • Oudere: verlies t.g.v. sociaal isolement
  • Oudere: verlies t.g.v. ziekte
S Vaak of altijd aanwezig:

  • Zich ideeën vormen van zelfdoding
  • Eerdere pogingen tot zelfdoding

Regelmatig of vaak aanwezig:

  • Mededeling of observatie van depressie
  • Mededeling of observatie van negatief zelfbeeld
  • Mededeling of observatie van hallucinaties of wanen
  • Mededeling of observatie van misbruik van psychoactieve middelen
  • Mededeling of observatie van slechte impulscontrole
  • Mededeling of observatie van agitatie
  • Mededeling of observatie van wanhopigheid
  • Mededeling of observatie van hulpeloosheid
  • Mededeling of observatie van ontbreken van ondersteunend netwerk
  • Mededeling of observatie van emotionele pijn
  • Mededeling of observatie van vijandigheid
Resultaten Mogelijke zorgresultaten zijn:

  • Beheersing van suïcidale neigingen
  • Beheersing van verstoorde denkprocessen
  • Impulsbeheersing
Interventies Mogelijke interventies zijn:

  • Afleiding
  • Angstreductie
  • Assertiviteitstraining
  • Behandeling van middelenmisbruik: ontwenning van alcohol
  • Behandeling van middelenmisbruik: ontwenning van drugs
  • Bevordering van de coping
  • Bevordering van de eigen verantwoordelijkheid
  • Bevordering van de eigenwaarde
  • Bevordering van een adequaat geneesmiddelengebruik
  • Bevordering van het gevoel van veiligheid
  • Crisisinterventie
  • Gedragsmodificatie
  • Gedragsregulering
  • Gedragsregulering: zelfbeschadiging
  • Gezamenlijk doelen stellen
  • Ondersteuning bij de verwerking van schuldgevoelens
  • Ondersteuning bij het leren omgaan met boosheid
  • Preventie van middelenmisbruik
  • Realiteitsoriëntatie
  • Regulering van de omgeving: geweldspreventie
  • Regulering van de stemming
  • Suïcidepreventie
  • Training van de impulsbeheersing
  • Zorg bij wanen

 

Suïcidepreventie

 

Suïcidepreventie: Het risico beperken dat de patiënt zichzelf iets aandoet met de bedoeling een eind aan zijn leven te maken.Activiteiten:

  • Ga na in hoeverre er gevaar bestaat voor suïcide;
  • Behandel en begeleid alle psychiatrische aandoeningen of verschijnselen die een hoger risico op suïcide met zich meebrengen (bijvoorbeeld stemmingsstoornissen, hallucinaties, waanvoorstellingen, paniekreacties, drankmisbruik, rouw, persoonlijkheidsstoornissen, orgaanaandoeningen, crisissituaties);
  • Zorg indien nodig voor geneesmiddelen tegen de angst, de agitatie of de psychose en om de gemoedstoestand te stabiliseren;
  • Controleer de mond van de patiënt na toediening om zeker te zijn dat deze de geneesmiddelen niet hamstert om later een overdosis te kunnen nemen;
  • Ga na of de geneesmiddelen effectief zijn en of ze geen neveneffecten geven;
  • Betrek de patiënt indien mogelijk bij zijn behandelplan;
  • Leer de patiënt indien mogelijk copingsstrategieën;
  • Spreek met de patiënt een vastgestelde periode af waarin hij zichzelf geen schade zal berokkenen; vernieuw deze afspraak op gezette tijden;
  • Houd regelmatig contact met de patiënt, enerzijds om hem te laten zien dat u zorg voor hem draagt en voor hem open staat, anderzijds om hem de gelegenheid te geven over zijn gevoelens te praten;
  • Spreek openhartig en niet oordelend over suïcide;
  • Moedig de patiënt aan te bepalen met welke hulpverleners hij zal praten als de suïcideneiging zich aandient;
  • Vermijd het vaker te praten over suïcidepogingen uit het verleden, maar houd u bij de tegenwoordige tijd en richt u op de toekomst;
  • Overleg hoe in de toekomst om te gaan met suïcidale gedachten (bijvoorbeeld over de bijdragende factoren, met wie contact op te nemen, waar hulp te zoeken, hoe ideeën om zichzelf schade te berokkenen te verminderen);
  • Tref voorzorgsmaatregelen voor de patiënt met hoog suïciderisico (bijvoorbeeld continue observatie van de patiënt, creëren van een beschermende omgeving);
  • Plaats de patiënt in een omgeving met zo min mogelijk beperkingen waarin toch de noodzakelijke observatie kan plaatsvindeen;
  • Controleer het suïciderisico regelmatig (op zijn minst dagelijks) om de te nemen voorzorgsmaatregelen aan te kunnen passen;
  • Overleg met het behandelteam alvorens de voorzorgsmaatregelen te wijzigen;
  • Controleer zo nodig bij de opname de patiënt en zijn persoonlijke bezittingen op de aanwezigheid van (potentiële) wapens;
  • Controleer regelmatig de omgeving en verwijder gevaarlijke voorwerpen;
  • Versper indien nodig de toegang tot ramen, tenzij deze op slot zitten en onbreekbaar zijn;
  • Laat de patiënt zo weinig mogelijk gebruik maken van potentiële wapens (bijvoorbeeld scharen/messen en voorwerpen die als touw kunnen worden gebruikt);
  • Bewaak de patiënt bij het gebruik van voorwerpen die als wapen kunnen dienen (bijvoorbeeld scheermessen);
  • Maak zo nodig gebruik van beschermende interventies (bijvoorbeeld ruimte-inperking, separeren, fixeren) als de patiënt de neiging zichzelf schade te berokkenen niet kan beheersen;
  • Stel andere zorgverleners op de hoogte van het risico en relevante veiligheidsoverwegingen;
  • Geef de patiënt die is opgenomen een kamer dicht bij de zusterpost om hem beter in het oog te kunnen houden;
  • Verhoog het bewakingsniveau op een afdeling wanneer de verpleegkundige bezetting laag is (bijvoorbeeld tijdens MDO, overdracht, bij maaltijden, in het weekend, bij verwarring op de zusterpost);
  • Denk na over methoden om het alleen zijn van de patiënten de gelegenheid om op kwade gedachten te reageren te verminderen;
  • Observeer, noteer en rapporteer iedere verandering in stemming of gedrag die kan wijzen op een toegenomen risico voor suïcide en noteer de resultaten van de regelmatige controles;
  • Betrek de familie bij de ontslagprocedure (geef bijvoorbeeld voorlichting over de ziekte en de geneesmiddelen, het herkennen van toenemende suïcideneigingen, de voornemens die de patiënt heeft om met zijn gedachten over suïcide om te gaan, de hulpbronnen in de samenleving).

 

Categorie: Geestelijke Gezondheidszorg Tags: bejegening, buddyzorg, familie, opvang, preventie, psychiatrie, suicide, suicidepoging, verpleegkunde

Suïcide in de verslavingszorg, richtlijn voor preventie, handelen na suïcide en nazorg voor hulpverleners

20 februari 2012 door Ger Dierx

Iedereen die werkt in de verslavingszorg weet dat verslaafd zijn een aanzienlijk gezondheidsrisico met zich mee brengt. Verslaafde patiënten hebben door het gebruik van middelen vaak lichamelijke aandoeningen die de levensverwachting verminderen. Niet zelden hebben ze ook psychiatrische stoornissen die bijdragen aan de hoge morbiditeit en mortaliteit.

Het onbedoeld overlijden en de zelf gekozen dood zijn vaak verhuld in de mortaliteitsgegevens van verslaafde patiënten. In ieder geval levert het overlijden van een patiënt, bedoeld of onbedoeld, een dramatisch einde van het leven van de patiënt en van de therapeutische relatie. Een einde dat niet verhuld moet blijven.

suicide-in-de-verslavingszorg

Categorie: Geestelijke Gezondheidszorg Tags: bejegening, familie, nazorg, opvang, preventie, psychiatrie, suicide, suicidepoging, verpleegkunde, verslavingszorg

Suïcidepreventie, Aangrijpingspunten voor de publieke gezondheidszorg

20 februari 2012 door Ger Dierx

Dit rapport van het RIVM Centrum Gezond Leven geeft zicht op de activiteiten van GGD’en (Gemeentelijke of Gemeenschappelijke Gezondheidsdiensten) op het gebied van suïcidepreventie. Deze opdracht is uitgevoerd op verzoek van GGZ Nederland. Met het bieden van een overzicht en beschrijvingen van de producten van de GGD’en wordt getracht het inzicht in de mogelijkheden voor activiteiten op het gebied van suïcidepreventie door GGD’en te vergroten. GGD’en kunnen hier een belangrijke bijdrage leveren in de preventie van dit volksgezondheidprobleem. Suïcide is als doodsoorzaak een niet te onderschatten probleem en van grote maatschappelijke betekenis.

Preventie van suïcide richt zich op het voorkomen van suïcidepogingen (bij risicogroepen) en wordt gedaan met verschillende soorten preventie. Uit deze inventarisatie blijkt dat er verschillen bestaan in de mate waarin en de wijze waarop GGD’en invulling geven aan deze preventie.

suicidepreventie

Categorie: Geestelijke Gezondheidszorg Tags: bejegening, familie, preventie, psychiatrie, suicide, suicidepoging, verpleegkunde

Naasten en suïcidaliteit

20 februari 2012 door Ger Dierx

Gedeelde smart: het betrekken van naasten bij de verpleegkundige zorg voor de suïcidale patiënt -> op pagina 17 van dit tijschrift

door: F. Boom, B. van Meijel, W. Wesselink en B. Stringer

symforum-4-december-2008

 

Categorie: Geestelijke Gezondheidszorg Tags: bejegening, familie, psychiatrie, suicide, suicidepoging, verpleegkunde

  • « Vorige
  • 1
  • 2
  • 3
  • 4
  • 5
  • Volgende »

Tags

ADHD agressie aids Andries Braat angst begeleiding bejegening bipolair Braat buddyzorg chronische ziekte cronische ziekte dementie depressie familie geweld hiv hiv en aids homo homoseksualiteit informatie jongeren manie opvang ouderenzorg persoonlijkheidsstoornis presentie presentiebenadering presentietheorie preventie psychiatrie religie rouw rouwverwerking scholen seksualiteit soa stemmingsstoornis suicide suicidepoging verdriet verlies verpleegkunde voorlichting zorg

Buddyzorg Limburg

Positieve Gezondheid

Overzicht 6 dimensies van Positieve Gezondheid met bijbehorende vragen   Lichaamsfuncties (hoe gaat het lichamelijk met u?) Ik voel mij gezondIk voel mij fit Ik heb geen klachten en pijnIk slaap goedIk eet goedIk herstel snel … [Lees meer ...]

Meer Buddyzorg Limburg

Chronische ziekten

ik en eenzaamheid

Wat is eenzaamheid eigenlijk?  Zijn er verschillende soorten eenzaamheid? Wat zijn de symptomen van eenzaamheid? Wat zijn oorzaken van eenzaamheid? Hoe weet je of je eenzaam bent? En kan je zelf echt wat doen aan eenzaamheid? Om achter … [Lees meer ...]

Meer chronische ziekten

HIV en AIDS

Meer HIV en AIDS

Homoseksualiteit

homo zijn doet pijn

… [Lees meer ...]

Meer homoseksualiteit

Ouderenzorg

Voor je familie zorgen dat is gewoon zo…..

Voor je familie zorgen? Dat is gewoon zo Mantelzorg bij allochtonen. Mantelzorg bij Antillianen, Surinamers, Marokkanen en Turken in Nederland. bron: Purmerend, Juni 2007Dit is een uitgave van PRIMO Noord-HollandAuteursIbrahim Yerden, senior … [Lees meer ...]

Meer ouderenzorg

Psychiatrische verpleegkunde

Waarom Obesitas in de GGZ behandeld moet worden

… [Lees meer ...]

Meer psychiatrische verpleegkunde

Copyright © 2025 · Ger Dierx

Copyright © 2025 · Ger Dierx op Genesis Framework · WordPress