Ger Dierx

mijn eigen archief

Noodkist
  • Home
  • Geestelijke Gezondheidszorg
  • Chronische ziekten
  • Vrijwilligerswerk
  • Ouderenzorg
  • Seksualiteit
  • Presentaties

Angststoornissen (bij ouderen)

12 februari 2012 door Ger Dierx

ANGSTSTOORNISSEN

Angststoornissen zijn in de psychiatrie de meest voorkomende aandoeningen. Sommige van deze aandoeningen worden fobie genoemd. Het gemeenschappelijke kenmerk van angststoornissen, is dat er sprake is van angst. Mensen kunnen zo angstig zijn dat het hun leven ontregelt.

Wanneer spreken we van een angststoornis?

Angst is een gevoel dat optreedt bij dreigend gevaar. De emotie ontstaat als het welzijn van een persoon direct wordt bedreigd, maar ook als een persoon een situatie als bedreigend ervaart. Als een angst geen reële grond heeft en de betrokken persoon er sociale of beroepsmatige problemen door ondervindt, is er sprake van een stoornis.

In het diagnostisch classificatiesysteem DSM-IV worden de volgende angststoornissen onderscheiden:

  1. Paniekstoornis met of zonder agorafobie
  2. Sociale fobie of angststoornis
  3. Specifieke of enkelvoudige fobie
  4. Obsessief-compulsieve stoornis of dwangstoornis
  5. Gegeneraliseerde angststoornis
  6. Posttraumatische stress-stoornis
  7. Hypochondrie
  8. Angststoornis door een lichamelijke aandoening
  9. Acute stressstoornis
  10. Angststoornis door alcohol of drugs

Voor de Multidisciplinaire Richtlijn Angststoornissen is de indeling van de DSM-IV als uitgangspunt genomen. Van de onderscheiden angststoornissen zijn de volgende aandoeningen opgenomen in de richtlijnen:

  1. Paniekstoornis met en zonder agorafobie
  2. Sociale fobie
  3. Specifieke fobie
  4. Obsessief-compulsieve stoornis
  5. Gegeneraliseerde angststoornis
  6. Posttraumatische stress-stoornis

Behandeling en reïntegratie angststoornissen volwassenen

Hier vindt u informatie over de behandeling en diagnostiek van angststoornissen in het algemeen. Specifieke behandelinformatie wordt per stoornis behandeld.

In de Multidisciplinaire Richtlijn Angststoornissen worden de volgende angststoornissen beschreven.
De richtlijn angststoornissen wordt op dit ogenblik herzien. Voor de paniekstoornis en de posttraumatische stress-stoornis zijn inmiddels nieuwe richtlijnen beschikbaar.

  • Gegeneraliseerde angststoornis
  • Paniekstoornis (nieuwe richtlijnen)
  • Posttraumatische stress-stoornis (nieuwe richtlijnen)
  • Somatisatie en hypochondrie
  • Sociale fobie
  • Specifieke fobie
  • Obsessief-compulsieve stoornis

In dit deel voor angststoornissen in het algemeen vindt u:

  • Signalen van een angststoornis
  • Doorvragen bij een vermoden van ansgstoornis
  • Overzicht diagnostische instrumenten

Richtlijnen voor specifieke angststoornissen zijn aldaar te vinden.

De hier gepresenteerde aanbevelingen zijn deel van de multidisciplinaire richtlijn.
Voor een goed oordeel over de toepasbaarheid van deze aanbevelingen is het noodzakelijk de volledige tekst te lezen. Zie www.ggzrichtlijnen.nl voor de tekst van de richtlijn.

Diagnostiek en behandeling geschiedt bij voorkeur volgens de multidisciplinaire richtlijn Angststoornissen.
Deze richtlijn is tot stand gekomen onder auspiciën van de Landelijke Stuurgroep Richtlijnontwikkeling in de GGZ.

Mogelijke signalen angststoornis

Hieronder vindt u de signalen die kunnen duiden op een angststoornis.

  • Toename van het ziekteverzuim
  • Frequent bezoek van huisarts of specialist voor wisselende en onderling niet samenhangende lichamelijke klachten
  • Aanhoudende aspecifieke ‘stress’-klachten zoals gespannenheid, prikkelbaarheid, labiliteit, concentratieproblemen, lusteloosheid of slaapproblemen
  • Hyperventilatie-klachten
  • Aanhoudende functionele lichamelijke klachten waarbij de patiënt niet of slechts kortdurend gerustgesteld kan worden; vooral onbegrepen duizeligheid en hartkloppingen moeten aan een angststoornis doen denken
  • Verzoek om slaapmiddelen of kalmerende middelen
  • Alcohol- of drugsproblemen
  • Depressie
  • Een traumatische gebeurtenis in de voorgeschiedenis
  • Opvallende veranderingen in het functioneren door verminderde professionaliteit of door vermijdingsgedrag

Bij vermoeden van een angststoornis doorvragen naar:

  • Duur en het beloop van de klachten (continu of aanvallen)
  • Duur en frequentie van eventuele aanvallen
  • Ernst van de klachten, de mate van subjectief lijden
  • Begeleidende symptomen: hartkloppingen, transpireren, trillen, benauwdheid, pijnklachten, maagklachten, tintelingen, dove gevoelens, warmte- of koudesensaties, derealisatie- of depersonalisatie-gevoelens, rusteloosheid, snel vermoeid zijn, concentratieproblemen, prikkelbaarheid, slaapproblemen
  • Focus van de angst: controleverlies, krankzinnig worden of doodgaan (paniekstoornis), hulpeloosheid in geval van onwel worden (agorafobie), specifieke objecten of situaties (specifieke fobie), negatieve beoordeling door anderen (sociale fobie), alle mogelijke narigheid die het leven kan vergezellen (gegeneraliseerde angststoornis), herbelevingen van een traumatische gebeurtenis (PTSS) een ernstige lichamelijke ziekte (hypochondrie) of dwanggedachten of -handelingen (obsessief- compulsieve stoornis)
  • Invloed van de klachten op het sociale functioneren, zoals het vermijden van bepaalde situaties of activiteiten

Diagnostische instrumenten angststoornissen

Voor angststoornissen in het algemeen is een aantal diagnostische instrumenten beschikbaar. In de richtlijntekst staan deze kort beschreven.

Een aantal diagnostische instrumenten bevat veel items, andere hebben er veel minder. Enkele zijn met name toegesneden op het doen van onderzoek, andere meer op de klinische praktijk.

Behandeling en reintegratie angststoornissen ouderen

Prevalentie van angststoornissen bij ouderen

Komen angststoornissen bij ouderen vaker voor dan bij jongvolwassenen?

Angststoornissen lijken onder ouderen iets minder vaak voor te komen dan onder jongere volwassenen, maar het verschil is veel kleiner dan lange tijd werd aangenomen (respectievelijk 10% en 12,4%). Angststoornissen blijken op latere leeftijd veel vaker voor te komen dan depressie (1,7%), dysthymie (3-5%) en onder jongere ouderen zelfs dementie (0,7-1,6%).

Ondanks het feit dat angststoornissen onder beide leeftijdsgroepen bijna even vaak voorkomen, zijn er voor sommige specifieke angststoornissen wel duidelijke verschillen gevonden. Zo zou de gegeneraliseerde angststoornis onder ouderen de meest voorkomende angststoornis zijn, terwijl bij jongere volwassenen de specifieke fobie het meest voorkomt. Sociale fobie lijkt bij ouderen veel minder vaak voor te komen dan bij jongere volwassenen. Vanwege de verwarring rondom het toepassen van DSM-IV criteria bij ouderen kan nu nog niet met zekerheid gezegd worden dat toekomstig onderzoek tot andere prevalentie-cijfers leidt, waarbij rekening wordt gehouden met een afwijkende presentatie van sommige angststoornissen bij ouderen.

Verschillen classificatie angststoornissen ouderen

Zijn er verschillen in de classificatie of fenomenologie (specifieke inhoud/kleuring) van angststoornissen bij ouderen vergeleken met jongere volwassenen?

Er is weinig degelijk onderzoek gedaan naar een eventueel afwijkende algemene presentatie van angst bij ouderen. Toch lijkt er op basis van klinische ervaring en overzichtsartikelen overeenstemming te bestaan over het feit dat de klachtenpresentatie bij de huidige generatie ouderen vaak anders is dan bij jongere volwassenen.

Lang bestaande angststoornissen lijken over het algemeen dezelfde kenmerken te hebben bij ouderen als bij jongere volwassenen. Er zijn echter ook angsten die vaak op latere leeftijd voor het eerst hun intrede doen, zoals de specifieke sociale fobie gericht op de angst voor dement te worden aangezien, of agorafobie naar aanleiding van een val op straat.

Voor eventueel afwijkende classificatie van angststoornissen bij ouderen geldt dat sommige angsten die op latere leeftijd veel voorkomen, zoals de valfobie, lastig in te delen zijn in de huidige DSM-IV categorieën.

Anderzijds is er ook vaak een gebrek aan kennis in het veld rond de indeling van angstklachten bij ouderen in de DSM-IV. Zo wordt vaak onterecht gedacht dat angstklachten die geluxeerd worden door een somatische aandoening niet als angststoornis gediagnosticeerd zouden mogen worden, terwijl in feite alleen angststoornissen die een rechtstreeks gevolg zijn van een somatische aandoening, niet mogen worden ondergebracht bij de ‘reguliere’ angststoornissen.

Diagnostisch proces angstoornissen ouderen

In hoeverre verloopt het diagnostisch proces van angststoornissen bij ouderen anders dan bij volwassenen?

Voor het stellen van de diagnose geldt in ieder geval dat angsten die gerelateerd zijn aan het ouder worden goed uitgevraagd moeten worden. Denk hierbij aan de vergeetfobie en de agorafobie uit angst om te vallen. Uitvragen kan in een gestructureerd interview of in een traditioneel klinisch interview.

Deze angsten worden niet uitgevraagd in traditionele interviews voor As I diagnostiek. Bovendien moet bij ouderen extra aandacht gegeven worden aan het feit dat een somatische klachtenpresentatie of terughoudendheid bij het uiten van psychische problemen de aanwezigheid van een angststoornis kunnen verhullen.

Ook lijkt het raadzaam om de terminologie bij ouderen aan te passen. Bijvoorbeeld door over nervositeit te spreken in plaats van over angst. Anderzijds komen de signalen voor een mogelijke angststoornis bij ouderen in grote mate overeen met de genoemde signalen uit de multidisciplinaire richtlijn angststoornissen. Deze signalen moeten in dezelfde mate toegepast worden bij ouderen.

Differentiaal diagnostische overwegingen bij ouderen

Welke differentiaal diagnostische overwegingen moet men maken bij angststoornissen bij ouderen?

Er zijn geen duidelijke aanwijzingen uit onderzoek dat er bij ouderen andere differentiaal-diagnostische overwegingen zijn dan bij jongere volwassenen. We beperken ons hier dan ook tot aanbevelingen die gebaseerd zijn op de klinische praktijk.

Het is bij ouderen raadzaam meer aandacht te besteden aan het uitsluiten van somatische aandoeningen, medicijnbijwerkingen en interacties die een angststoornis kunnen veroorzaken, zoals hyperthyreoïdie of een delier. Angstklachten bij een oudere worden vaak ten onrechte gezien als (ondergeschikte) symptomen van een depressie, terwijl er in dit soort gevallen bij nauwkeurige diagnostiek sprake blijkt te zijn van een co-morbide angststoornis. Bovendien lijkt GAS (gegeneraliseerde angststoornis) de meest voorkomende angststoornis onder ouderen te zijn. Juist bij deze stoornis is het onderscheid met depressie ingewikkeld, omdat er sprake is van overlappende symptomen.

In de praktijk bij ouderen met angstklachten wordt soms gevreesd voor een vermoedelijke dementie. Naar de mening van de werkgroepleden hoeven niet alle angstklachten op latere leeftijd aanleiding te geven tot deze overweging. Bij angstklachten die pas op latere leeftijd beginnen of die op latere leeftijd sterk in hevigheid toenemen is het zeker raadzaam nader onderzoek te doen om eventuele tekenen van een cognitieve stoornis aan het licht te brengen, vooral als er geen sprake is van een duidelijke trigger in de omgeving.

Ook bij ouderen die zich angstig uiten over de mogelijkheid dat zij eventueel dement zouden kunnen worden (zoals bij de vergeetfobie) is dezelfde strategie raadzaam. Als de angstklachten al lange tijd bestaan en een eventuele verergering duidelijk gerelateerd is aan bijvoorbeeld het wegvallen van een belangrijk iemand, is een uitgebreid onderzoek op dit gebied echter niet geïndiceerd als de persoon in kwestie tot de jongere ouderen behoort en de anamnese geen enkele aanleiding geeft voor het vermoeden van cognitieve problemen. Zinvolle meetinstrumenten bij ouderen

Welke meetinstrumenten zijn zinvol bij ouderen?

Voor het screenen op een mogelijke angststoornis lijkt op dit moment de HADS-A het meest geschikte instrument. Er zijn maar weinig instrumenten specifiek ontwikkeld voor ouderen. Deze zijn over het algemeen niet in eerste instantie bedoeld voor het stellen van een diagnose, maar voor het vaststellen van de ernst van specifieke angstklachten of van symptomen die vaak met angst gepaard gaan (zoals piekeren).

Wel kunnen instrumenten zoals de GAI aanwijzingen geven voor een mogelijke specifieke angststoornis (in dit geval de gegeneraliseerde angststoornis). Of er inderdaad sprake is van een angststoornis volgens de DSM-IV wordt net als bij jongere leeftijdsgroepen bij voorkeur vastgesteld met een (semi-)gestructureerd interview, zoals de SCID-I en de ADIS-I. Er is helaas nog geen aangepaste versie voor ouderen beschikbaar.

Behandeling bij ouderen

Is de behandeling bij ouderen anders dan bij volwassenen?

Voor cognitieve gedragstherapie zijn er mogelijk aanpassingen nodig om de behandeling beter te laten aansluiten bij een oudere populatie.

Aanpassingen die in de klinische praktijk en in onderzoek veelvuldig naar voren gebracht worden zijn:

  1. Meer aandacht voor psycho-educatie en uitleg over de rationale van de behandeling
  2. Meer aandacht voor motivatieverhogende technieken
  3. Het gebruik van leer- en geheugensteuntjes
  4. Meer zittingen dan gebruikelijk bij bestaande CGT-protocollen voor jongere volwassenen
  5. Wekelijks telefonisch contact met de therapeut waarin geïnformeerd wordt naar het huiswerk tussen de zittingen
  6. Indien nodig behandeling thuis of in de huisartspraktijk door een eerstelijnspsycholoog in plaats van in een gespecialiseerde GGZ-instelling
  7. Het gebruik van minder beladen termen; spanning in plaats van angst, cursus in plaats van psychotherapie.
  8. Het inschakelen van de partner of andere belangrijke personen in de omgeving
  9. Het eventueel aanbieden van extra hulpmiddelen bij de exposure-oefeningen.

Voor farmacologische interventies pleiten de toenemende onderzoeksgegevens op het gebied van psychotrope medicatie voor angststoornissen (en depressie) bij ouderen enerzijds voor speciale interventies voor het afbouwen van benzodiazepinen en anderzijds voor een minder grote terughoudendheid bij het voorschrijven van moderne antidepressiva. Dit geldt met name voor ouderen met een ernstige angststoornis en/of comorbide depressie of bij ouderen die een psychotherapeutische interventie weigeren.

Belangrijke kanttekening hierbij is dat SSRI-gebruik bij ouderen geassocieerd is met een verhoogd risico op vallen, fracturen en cognitieve stoornissen. Daarnaast wordt algemeen erkend dat het raadzaam is om bij ouderen een lagere begindosering te hanteren en de dosering langzamer op te bouwen.

Anderzijds moet wel gestreefd worden naar een einddosering waarvan optimale therapeutische werkzaamheid verwacht mag worden. Om de drempel te verlagen zou er meer aandacht kunnen worden besteed aan geruststelling. Uitleg en de behandeling zouden eventueel door de huisarts kunnen worden overgenomen na een eenmalig consult door een (ouderen)psychiater.

Implementatie preventieproducten angststoornissen

Ontwikkeling en standaardisering van preventieve interventies is niet voldoende. Het is ook noodzakelijk om te zorgen voor implementatie.

Het Trimbos-instituut maakt elk jaar een overzicht van uitgevoerde, gestandaardiseerde preventie-interventies en publiceert dat in Aard en omvang GGZ- en VZ-preventie.

In 2007 landelijk uitgevoerde preventieve interventies op het gebied van angststoornissen voor cliënten zijn de volgende.

  • Geen paniek
  • Angstig? Zelf aan de slag
  • Angst de baas/ Angst in de hand
  • Plezier op school
  • Angst de baas 55+
  • Leren omgaan met verlegenheid

Alle interventies zijn groepscursussen, behalve Angstig? Zelf aan de slag. Dit is een begeleid zelfhulpaanbod.

Feiten en cijfers angststoornissen

Hoe vaak komen angststoornissen voor?

Van alle mensen, mannen en vrouwen, heeft 19,6% ooit in het leven één of meer angststoornissen gehad.

Sociale fobie (9,3%) en specifieke fobie (7,9%) komen het meeste voor, gevolgd door de gegeneraliseerde angststoornis (4,5%) en paniekstoornis (3,8%). Agorafobie (0,9%) komt het minst voor.

Meer informatie angststoornissen

Links:

Nederlandse Studie naar Depressie en Angst

Angst, Dwang en Fobie stichting

Verbeterprogramma Angststoornissen

Nederlands Kenniscentrum Angst en Depressie

Dossier Angststoornissen – Nederlands Jeugd instituut

Angst de Baas: Zelfhulpcursus

 

Belangrijke literatuur:

Multidisciplinaire Richtlijn Angststoornissen

Tijdschriften:

Journal of Anxiety Disorders
Depression and Anxiety
Silhouet

 

 

 

 

Categorie: Geestelijke Gezondheidszorg, Ouderenzorg Tags: angst, bejegening, buddyzorg, ouderenzorg, psychiatrie, verpleegkunde

Borderline Persoonlijkheidsstoornis

12 februari 2012 door Ger Dierx

INLEIDING

De term ‘borderline syndroom’ of ‘borderline persoonlijkheidsstoornis’ is een verzamelnaam voor verschillende psychiatrische ziektebeelden. ‘Borderline’ betekent ‘grens’. Vroeger zag men de borderline persoonlijkheidsstoornis namelijk als een ziektebeeld op de grens van een neurose en een psychose. Bij een neurose staan onder meer dwanghandelingen en angsten op de voorgrond; een psychose gaat samen met wanen en hallucinaties.

Deze symptomen komen ook voor bij de borderline stoornis, maar deze wordt tegenwoordig als een aparte aandoening beschouwd. De typering als ‘grensgeval’ doet geen recht aan de complexiteit en eigenschappen van deze stoornis.

WAT IS EEN BORDERLINE PERSOONLIJKHEIDSSTOORNIS?

Een borderline persoonlijkheidsstoornis is een psychiatrische aandoening die verschillende vormen kan aannemen en ook verschillende gradaties in ernst. De diagnose kan alleen door een psychiater met zekerheid gesteld worden. Schattingen lopen uiteen van ca. 150.000 tot 200.000 Nederlanders.

Een opvallend grote meerderheid van de patiënten is vrouw, vermoedelijk ook omdat zij vaker slachtoffer worden van seksueel misbruik wat een medeveroorzaker kan zijn van de stoornis. Bij mannen wordt de diagnose vaak niet gesteld omdat deze zich bij hen niet uit in agressie die zich naar binnen richt (zelfverwonding, eetstoornissen) maar agressie naar buiten toe. Mannen met borderline stoornissen komen dan ook vaker in de criminaliteit terecht.

De stoornis openbaart zich meestal in de adolescentie (17 – 25 jaar) maar kenmerken kunnen ook bij kinderen in een bepaalde vorm al voorkomen. Omdat kinderen nog niet ‘uitontwikkeld’ zijn stelt men de diagnose niet vaak gedurende de kindertijd, maar wel later, als het jonge volwassenen zijn.

Ook is het ziektebeeld bij kinderen en bij adolescenten verschillend. Kinderen met borderline symptomen hebben vaak meer angsten en neurosen tegelijkertijd (in tegenstelling tot neurotische kinderen). Als borderline-kinderen de adolescentie bereiken, hebben zij vaak gedragsproblemen die om een andere diagnose vragen.

OORZAKEN

Hoewel de borderline diagnose veel vaker gesteld wordt dan enige tijd geleden, is over de oorzaak van de aandoening nog niet zo veel bekend. Meestal gaat het om een combinatie van factoren: een aanleg voor impulsiviteit en stemmingswisselingen in combinatie met een heden of verleden waarin zich ingrijpende psychologische en/of maatschappelijke problemen hebben voorgedaan, vaak op zeer jonge leeftijd.

Het kenmerkende impulsieve gedrag van patiënten is iets wat waarschijnlijk al voor een deel bij de geboorte is bepaald. De oorzaak hiervoor zou kunnen zijn dat de prikkeloverdracht in de hersenen verstoord is; een stoornis in de serotoninehuishouding, die ook wordt verdacht iets met anorexia en bulimia te maken te hebben.

Veel mensen met borderline hebben een verleden waarin zich traumatische gebeurtenissen hebben voorgedaan, zoals het opgroeien in een instabiele gezinssituatie, emotionele verwaarlozing, agressie, seksueel misbruik. Dit bemoeilijkt nadien het kunnen aangaan van (langdurige) relaties. Hoewel de patiënt juist sterk behoefte heeft aan goed contact met anderen, is zij of hij erg bang om gekwetst te worden of in de steek te worden gelaten. Door de hooggespannen verwachtingen, gebeurt dit ook vaak.

Andere oorzaken zijn mogelijk het wegvallen van maatschappelijke zekerheden (familie-, buurt- en kerkleven bijvoorbeeld). Dit vergroot de eenzaamheid van de patiënt, die op zichzelf teruggeworpen raakt en zich minder veilig voelt, net als wanneer een relatie teleurstellend afloopt.

VERSCHIJNSELEN

De ziekte kan zich in verschillende vormen manifesteren, die vaak moeilijk te vergelijken zijn. Juist omdat de stoornis zoveel verschillende vormen kent om zich te manifesteren, is het voor hulpverleners en betrokkenen een ingewikkelde aandoening.

Als men een aantal van onderstaande kenmerken heeft, kan worden gedacht aan een borderline stoornis:

  • identiteitsproblemen: patiënten hebben problemen met hun identiteit, vaak ook seksueel. Ze zijn vaak onzeker en verdragen kritiek slecht. Ze weten niet goed wat ze met hun leven aan moeten en hebben een ‘leeg gevoel’ van binnen. Ze hebben moeite om alleen te zijn en voelen zich snel eenzaam en in de steek gelaten.
  • stemmingswisselingen: de stemming kan sterk en snel wisselen, soms na voor buitenstaanders triviale gebeurtenissen. De patiënt reageert (in de ogen van anderen) overgevoelig en/of hevig. Ze kunnen heel boos of driftig worden en hebben deze gevoelens vaak slecht onder controle.
  • in uitersten denken: mensen en situaties zijn helemaal goed of helemaal fout. Tussenwegen bestaan niet, dus als iemand niet aan de hooggespannen verwachtingen voldoet, kan de mening van de patiënt zeer sterk omslaan. Dit kan problemen geven op het werk en in relaties. Ze hebben de neiging om bepaalde mensen erg over te waarderen en anderen juist volledig te vernederen.
  • impulsiviteit: mensen met een borderline stoornis nemen beslissingen zonder er eerst goed over na te denken. Dit kan zich ook uiten in eetstoornissen, wisselende seksuele relaties, geldverkwisting en alcohol- of drugsmisbruik, en suïcidepogingen.
  • geestelijke spanningen: de spanningen kunnen ontladen in automutilatie (opzettelijke zelfverwonding) bijvoorbeeld krassen in de onderarmen en gedachten aan of pogingen tot zelfmoord.
  • psychotische symptomen: psychische verwardheid met wanen en/of hallucinaties, het horen van stemmen. Ze zijn bijvoorbeeld overmatig achterdochtig en ervaren de wereld om hen heen als onwerkelijk. Meestal duren deze verschijnselen slechts enkele uren maar zijn voor de patiënt erg beangstigend. Ze treden vaak op in periodes van stress.

VERSCHIJNSELEN BIJ KINDEREN

Kinderen met een borderline persoonlijkheidsstoornis hebben meestal vijf van de volgende verschijnselen:

  • overmatige afhankelijkheid van de ouders, terwijl relaties met leeftijdgenoten zich niet of nauwelijks ontwikkelen.
  • moeite realiteit en fantasie uit elkaar te houden.
  • niet te hanteren woede- en driftaanvallen zonder duidelijke aanleiding.
  • bijzondere prestaties op een klein gebied (het kind kent bijvoorbeeld het spoorboekje uit zijn hoofd of kan heel erg goed tekenen), terwijl het kind op andere gebieden een achterstand heeft ten opzichte van leeftijdgenoten.
  • verschillende angsten tegelijkertijd (in aanvallen of chronisch).
  • meerdere neurosen (dwanggedachten, dwanghandelingen, fobieën, enzovoort).

De behandeling van kinderen bij wie borderline gediagnosticeerd wordt, is vaak langdurig.

BEHANDELING

Voor een behandeling van mensen met een borderline stoornis bestaan verschillende mogelijkheden: volledige opname in een psychiatrisch ziekenhuis of afdeling, als ook ambulante behandeling (geen opname maar behandeling overdag). De gewenste behandeling verschilt per patiënt.

Bij opname in het ziekenhuis kunnen de symptomen verergeren. Automutilatie (zelfverwonding) kan dan beginnen op te treden of kan toenemen. Vooral bij ernstige depressiviteit of ernstige suïcidale neigingen is opname in het ziekenhuis gewenst. Veel borderliners dreigen met zelfdoding en voeren dit niet uit, maar het is wel zaak om dit zeer serieus te nemen. Hoewel patiënten vaak dreigen met zelfdoding en het vervolgens niet doen, verdient dit wel veel aandacht. Het percentage borderliners dat zelfmoord pleegt, is wel geschat op 9%.

De behandeling bestaat afhankelijk van de plaats en intensiteit van behandeling vaak uit gesprekstherapie en medicijnen. Gesprekstherapie is een langdurig proces. De relatie patiënt-hulpverlener kan ingewikkeld zijn (vertrouwen versus angst) en de patiënt vindt het vaak moeilijk de behandeling af te maken. In de gesprekstherapie ligt nadruk op verlatingsangst, gebrek aan zelfvertrouwen, relatieproblemen. Doel is de patiënt (en eventueel de partner) te leren hiermee om te gaan.

De medicijnen die onderdeel van de behandeling kunnen zijn, zijn vaak antidepressiva, antipsychotica, stemmingsregulerende middelen, en/of kalmeringsmiddelen. De middelen worden voorgeschreven afhankelijk van de ernst en aard van de borderline stoornis. Voorzichtigheid is geboden vanwege een verslavingsgevaar en de kans om andere symptomen te verergeren.

Behandeling van de stoornis kan moeilijk zijn en kent een uiterst grillig verloop met veel ups en downs. Tijdens de langdurige behandeling kunnen zich ernstige crises voordoen, niet zelden gepaard gaand met een zelfmoordpoging. Maar vanaf het dertigste of veertigste levensjaar gaat het met ruim de helft van de patiënten veel beter. Men spreekt dan vaak niet meer over een stoornis, alleen van een kwetsbaarheid. Alsof de stoornis is ‘uitgedoofd’.

AANBEVELINGEN VOOR FAMILIE EN VRIENDEN

Zowel patiënten met een borderline persoonlijkheidsstoornis als mensen in hun omgeving kunnen leren om te gaan met deze aandoening. Voor familie en vrienden is de omgang soms moeilijk. De patiënt vraagt continu om aandacht en om erkenning van de problemen. Hen wordt aanbevolen de patiënt serieus te nemen. Het is een ernstige stoornis. Hoewel familie niet kan behandelen, kan een familielid of vriend op gepaste afstand troost bieden en een goede steun zijn voor de patiënt.

Help de patiënt om professionele hulp te zoeken. Hulpverleners kunnen ook met familie praten om hen te helpen hoe zij met de patiënt om kunnen gaan. Dit wordt zeker aanbevolen als de gezinssituatie verstoord is, dan is relatie- of gezinstherapie nodig. Respecteer elkaars beperkingen en praat open en eerlijk met elkaar. Help om een goede omgeving voor de patiënt te handhaven: stabiliteit in werk, relaties en behandeling is essentieel voor een verbetering. In een stabiele omgeving hebben patiënten goede vooruitzichten. Pas wel op de eigen grenzen en neem niet de verantwoordelijkheden van de patiënt over.

INFORMATIE

Bij de Cliëntenbond GGZ delen mensen hun ervaringen op het gebied van de geestelijke gezondheidzorg. Op het telefonisch spreekuur kan iedereen terecht voor informatie of om gewoon met iemand te praten.

Cliëntenbond in de GGZ, Utrecht

Categorie: Geestelijke Gezondheidszorg Tags: bejegening, buddyzorg, persoonlijkheidsstoornis, psychiatrie, verpleegkunde

Afhankelijke Persoonlijkheidsstoornis

12 februari 2012 door Ger Dierx

AFHANKELIJKE PERSOONLIJKHEIDSSTOORNIS

De afhankelijke persoonlijkheidsstoornis is 1 van de 10 persoonlijkheidsstoornissen en hoort tot de Cluster C persoonlijkheidsstoornissen. Dit wordt ook wel het angstige cluster genoemd.

Onzelfstandigheid is een centraal kenmerk van mensen met een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis. Ze hebben een buitensporige behoefte om verzorgd te worden. Dit leidt tot onderworpen en vastklampend gedrag en de angst om in de steek gelaten te worden.

Symptomen van afhankelijke persoonlijkheidsstoornis

Kenmerkend voor iemand met een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis is een diepgewortelde en extreme behoefte om verzorgd te worden. Dit leidt tot onderdanig vastklampend gedrag en verlatingsangst.

De afhankelijke persoonlijkheidsstoornis heeft volgens de DSM-IV-TR de volgende kenmerken:

Een diepgaande behoefte om verzorgd te worden, die begint in de vroege volwassenheid en tot uiting komt in verschillende situaties. We spreken van een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis als iemand minstens 5 van de volgende 8 kenmerken heeft:

  • Kan moeilijk alledaagse beslissingen nemen zonder overdreven veel advies en geruststelling door anderen
  • Heeft anderen nodig die de verantwoordelijkheid overnemen voor de meeste belangrijke gebieden van zijn of haar leven
  • Vindt het moeilijk een verschil van mening tegen anderen te uiten uit vrees steun of goedkeuring te verliezen
  • Heeft moeilijkheden ergens alleen aan te beginnen of dingen alleen te doen (eerder als gevolg van een gebrek aan zelfvertrouwen in eigen oordeel of moge-lijkheden dan uit gebrek aan motivatie)
  • Gaat tot het uiterste om verzorging en steun van anderen te krijgen, kan zelfs aanbieden vrijwillig dingen te doen die onplezierig zijn
  • Voelt zich onbehaaglijk of hulpeloos wanneer zij/ hij alleen is, vanwege de over-matige vrees niet in staat te zijn voor zichzelf te zorgen
  • Zoekt hardnekkig naar een andere relatie als een bron van verzorging en steun als een intieme relatie tot een einde komt
  • Houdt zich op een onrealistische wijze voortdurend bezig met de vrees aan zichzelf te worden overgelaten.

Mensen met een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis hebben een extreme behoefte dat iemand voor hen zorgt en hen aandacht geeft, wat leidt tot aanklampend en onderdanig gedrag. Deze mensen kunnen wel voor zichzelf zorgen, maar zij twijfelen zo sterk aan hun eigen capaciteiten en oordeel, en zij zien anderen als zoveel sterker en capabeler dan zichzelf, dat zij gehandicapt zijn in hun dagelijkse functioneren. Zij vertrouwen erg op de ‘sterke’ ander, om beslissingen voor hen te nemen, bepaalde dingen voor hen te doen, verantwoording te nemen voor hun acties, en hen door het leven te leiden.

Een lage zelfwaardering en twijfel over hun effectiviteit zorgt er voor dat zij zelf geen verantwoordelijkheid nemen. Omdat ze niet kunnen functioneren zonder die ‘sterke’ ander, kunnen zij ver gaan om de afhankelijke relatie te onderhouden en te behouden. Aanklampend, onderdanig, passief en zelfopofferend gedrag zijn daar voorbeelden van. Als de relatie over gaat, zal men er alles aan doen een nieuwe persoon te vinden die de verantwoording op zich neemt voor het eigen handelen.

Onderscheid van afhankelijke persoonlijkheidsstoornis met andere stoornissen

Op sommige punten lijkt de afhankelijke persoonlijkheidsstoornis op anderen stoornissen. Het is belangrijk de afhankelijke persoonlijkheidsstoornis goed te onderscheiden van Cluster C stoornissen, persoonlijkheidsstoornissen buiten het Cluster C en angststoornissen.

Cluster C stoornissen

  • Cluster C stoornissen in het algemeen
    Het verschil met de 2 andere persoonlijkheidsstoornissen uit cluster C is het overdreven aanklampend, opofferend en onderdanig gedrag van mensen met een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis.[2;3]
  • Ontwijkende persoonlijkheidsstoornis
    Bij beide stoornissen hebben mensen het gevoel dat ze tekort schieten, zijn zij overgevoelig voor kritiek en verlangen ze naar geruststelling. Belangrijkste verschil is de invloed van deze gevoelens op het contact met anderen. Mensen met een ontwijkende persoonlijkheidsstoornis trekken zich terug en vermijden contact. Mensen met een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis zoeken en behouden juist contact met mensen die belangrijk voor hen zijn.[1-3]
  • Obsessief-compulsieve persoonlijkheidsstoornis
    Bij beide stoornissen kunnen mensen moeilijk zelf beslissingen nemen. Bij de afhankelijke persoonlijkheidsstoornis komt dat vooral door een laag zelfbeeld. Bij mensen met een obsessief-compulsieve persoonlijkheidsstoornis is perfectionisme de reden. Het afmaken van een taak vinden ze moeilijk, omdat ze extreem hoge eisen aan zichzelf stellen.[1-3]

Persoonlijkheidsstoornissen buiten het Cluster C

  • Borderline persoonlijkheidsstoornis  
    Mensen met een afhankelijke of borderline persoonlijkheidsstoornis zijn bang om verlaten te worden. Ze verschillen in de manier waarop ze met deze angst omgaan. Mensen met een borderline persoonlijkheidsstoornis hebben door de verlatingsangst heftige stemmingswisselingen, woedeaanvallen, minder waardering voor de ander of gevoelens van leegheid. Mensen met een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis zijn geneigd zichzelf nog verder weg te cijferen, ondergeschikt te maken of voor verzorging en steun naar een nieuwe relatie op zoek te gaan. Een ander verschil is dat mensen met een borderline persoonlijkheidsstoornis vaak onstabiele en intense relaties hebben. Dit geldt niet voor mensen met een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis.[1-3]
  • Theatrale persoonlijkheidsstoornis
    Bij beide stoornissen hebben mensen een sterke behoefte aan geruststelling en goedkeuring van anderen. De manier waarop mensen met een theatrale of afhankelijke persoonlijkheidsstoornis dat proberen te krijgen verschilt. Mensen met een theatrale persoonlijkheidsstoornis doen dit op een opvallende manier en vragen actief om aandacht. Dit gedrag doet denken aan theater. Mensen met een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis zijn eerder volgzaam en plaatsen zichzelf meer op de achtergrond. [1-3]

Angststoornissen

  • Paniekstoornis , agorafobie en  specifieke fobie
    Bij angststoornissen en de afhankelijke persoonlijkheidsstoornis speelt angst een belangrijke rol. De angst bij mensen met een angststoornis is gerelateerd aan specifieke situaties. Ook kan de angst tijdelijk zijn. Voorbeelden zijn angst voor open ruimtes, dieren of hoogtes.[1] Bij de afhankelijke persoonlijkheidsstoornis is de angst stabieler. De angst is vaak hetzelfde in verschillende situaties op verschillende momenten.

Zie ook

  • Obsessief-compulsieve stoornis
  • Persoonlijkheidsstoornissen
  • Borderline persoonlijkheidsstoornis
  • Paniekstoornis
  • Sociale fobie

Oorzaken en risicofactoren afhankelijke persoonlijkheidsstoornis

Erfelijke factoren spelen mogelijk een rol bij het ontstaan van een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis. Bepaalde risicofactoren verhogen de kans op het het ontwikkelen van een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis. Risicofactoren zijn geen oorzaken en dus niet voldoende om de stoornis te veroorzaken.

Demografische risicofactoren

  • Meer vrouwen dan mannen hebben deze stoornis
  • Mensen met een lager opleidingsniveau hebben grotere kans op deze stoornis
  • Mensen met een lager inkomen hebben grotere kans op deze stoornis
  • De rol van leeftijd is niet duidelijk

Individuele kwetsbaarheid

  • Lagere intelligentie
  • Neuro-psychiatrische risicofactoren, zoals afwijkingen voor de geboorte, vertraging in de ontwikkeling, motorische achterstand en achterstand in de spreekvaardigheid na de geboorte

Omgevingsfactoren

  • Volwassenen met een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis kunnen met een opvoedingsstijl zijn opgevoed, die bij het kind onderdanig gedrag uitlokt en onafhankelijk gedrag tegenhoudt
  • Kenmerk van deze manier van opvoeden is een combinatie van dominant autoritair gedrag en een te toegeeflijke en overbeschermende opvoeding. Hierdoor leert een kind dat onderdanig gedrag een noodzakelijke en effectieve manier is om beloning te krijgen
  • Het is niet duidelijk of het ontstaan van deze stoornis te maken heeft met het gezin. Het is mogelijk dat verstoorde relatiepatronen binnen de familie in de vroege jeugd hierop invloed hebben
  • Waar iemand woont, lijkt geen invloed te hebben op het vóórkomen van de stoornis
  • Mensen die gescheiden zijn of alleen wonen, hebben 2 keer meer kans om deze stoornis te ontwikkelen dan mensen die getrouwd zijn of samenwonen.

Levensgebeurtenissen

  • Het ontwikkelen van een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis hangt niet samen met geweld en/of veel ruzie tussen ouders, lichamelijk misbruik, zware emotionele stress, incest en veroordeling van gezinsleden voor crimineel gedrag. Maar een ander onderzoek laat zien, dat er wel een verband is met lichamelijk misbruik en verwaarlozing als kind
  • Andere negatieve levensgebeurtenissen hebben geen invloed op het ontwikkelen van een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis. Onderzoek hiernaar is beperkt, maar laat geen verband zien.

Gevolgen van afhankelijke persoonlijkheidsstoornis

Een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis heeft gevolgen voor de kwaliteit van leven, levensverwachting en maatschappelijke kosten.

Kwaliteit van leven

  • Mensen met een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis functioneren op een aantal terreinen slechter: in het algemeen psychisch functioneren, relaties, werk en op seksueel gebied. Het functioneren blijft voor erg lange tijd beperkt.
  • Mensen met een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis zijn vaker gescheiden of gescheiden geweest.
  • Het aantal dagen waarop iemand niet kan werken is groter bij mensen met een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis.
  • Mensen met een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis hebben vaker beperkingen op seksueel vlak dan mensen zonder een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis.
  • Het slechter algemeen psychisch en sociaal functioneren wordt niet veroorzaakt door andere psychische stoornissen die vaak samen voorkomen met de afhankelijke persoonlijkheidsstoornis.

Levensverwachting

  • Over de levensverwachting van mensen met de afhankelijke persoonlijkheidsstoornis zijn geen gegevens bekend. Verwacht wordt dat mensen met een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis niet opmerkelijk korter leven dan de rest van de bevolking.
  • Zelfmoord komt vaker voor bij mensen met een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis dan mensen zonder een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis. Het zal de levensverwachting iets verlagen. Maar het is niet helemaal duidelijk of dit komt door de afhankelijke persoonlijkheidsstoornis zelf of door het vaak samen voorkomen met de borderline persoonlijkheidsstoornis.
  • Angst (zoals een paniekstoornis) en depressieve klachten komen bij een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis vaker voor. Bij mannen lijkt een paniekstoornis samen te gaan met een hoger risico op het overlijden aan hart- en vaatziektes. Er is een associatie tussen paniekstoornissen en zelfmoordpogingen: 20% van de mensen met een paniekstoornis heeft ooit geprobeerd zelfmoord te plegen.
  • Bij andere persoonlijkheidsstoornissen is de levensverwachting wel gemiddeld lager. Dit komt door een grotere kans op geweld. Bijvoorbeeld bij de borderline, paranoïde en antisociale persoonlijkheidsstoornis.

Maatschappelijke kosten

  • Mensen met een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis gaan niet vaker naar huisartsen, fysiotherapeuten en andere artsen voor lichamelijke problemen.
  • Ze doen wel vaker een beroep op de zorg voor psychische problemen dan mensen zonder een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis. Bijvoorbeeld hulp van een psycholoog. De afhankelijke persoonlijkheidsstoornis gaat vaak samen met As I stoornissen. Hierdoor zullen mensen vaak niet om hulp vragen voor de persoonlijkheidsstoornis maar voor de As I stoornis.
  • Persoonlijkheidsstoornissen worden soms op basis van zorggebruik voor psychische problemen onderverdeeld in de typen: behandeling opzoeken of behandeling afwijzen. De afhankelijke persoonlijkheidsstoornis behoort tot het eerste type.
  • Van de mensen met aan afhankelijke persoonlijkheidsstoornis zegt 9% minstens 1 hele dag en 32% een gedeelte van een dag niet te kunnen werken. In de algemene bevolking is dat met 2% en 4% veel lager.

 Verloop van afhankelijke persoonlijkheidsstoornis

Kenmerken van een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis komen vaak al tot uiting als iemand in de adolescentie fase zit. Over de chroniciteit van de stoornis bestaan verschillende visies.

  • Kenmerken van een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis zijn vaak voor of in de adolescentie/vroege volwassenheid zichtbaar.
  • Het is een betrekkelijk chronische stoornis. Dit is een kenmerk van alle persoonlijkheidsstoornissen. Het patroon zou relatief stabiel zijn over tijd en in verschillende situaties.
  • Langdurig onderzoek laat zien dat de afhankelijke persoonlijkheidsstoornis minder constant is dan vaak wordt gedacht. De reden hiervoor kan zijn dat de afhankelijke persoonlijkheidsstoornis inderdaad geen chronische stoornis is, die iemand zijn hele leven heeft. De reden kan ook zijn dat problemen met het classificeren en meten een rol spelen. Hierdoor voldoen mensen op sommige momenten in hun leven bijvoorbeeld niet meer aan de criteria voor een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis.
  • De ernst van de symptomen kan wisselen. Symptomen kunnen na langere tijd zelfs verdwijnen.
  • Factoren die het beloop bepalen zijn niet bekend. Er is weinig onderzoek gedaan naar de duur van de stoornis.

Bijkomende aandoeningen van afhankelijke persoonlijkheidsstoornis

Een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis komt vaak samen voor met andere psychische stoornissen.

Psychische stoornissen

Mensen met een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis hebben vaak ook andere persoonlijkheidsstoornissen. Vooral borderline en andere Cluster B stoornissen.

De ontwijkende persoonlijkheidsstoornis komt niet vaker voor bij mensen met een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis.

Mensen met deze stoornis hebben in verhouding vaker depressieve klachten, een paniekstoornis, sociale fobie of obsessief-compulsieve stoornis.

Het is nog onduidelijk of een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis een risicofactor is voor deze angststoornissen of andersom.

De gegeneraliseerde angststoornis, specifieke fobie en agorafobie komen bij mensen met een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis niet vaker voor.

Bij mensen met een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis kan een depressie ontstaan als een relatie stopt of dreigt te stoppen.

Lichamelijke ziektes

Mensen met een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis hebben niet vaker specifieke lichamelijke ziekten.

Zie ook

  • Borderline persoonlijkheidsstoornis

 Behandeling afhankelijke persoonlijkheidsstoornis

Voor de afhankelijke persoonlijkheidsstoornis is geen specifieke behandeling bekend.

Volgens de Multidisciplinaire Richtlijn Persoonlijkheidsstoornissen, kunnen persoonlijkheidsstoornissen behandeld worden met psychotherapie, overige psychosociale interventies en behandeling met medicijnen (farmacotherapie).

De Multidisciplinaire Richtlijn Persoonlijkheidsstoornissen kunt u vinden op www.ggzrichtlijnen.nl

Feiten en cijfers over afhankelijke persoonlijkheidsstoornis

Feiten en cijfes over onder andere risicogroepen en het aantal mensen met een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis.

Hoeveel mensen hebben een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis?

  • Hoe vaak de afhankelijke persoonlijkheidsstoornis in Nederland voorkomt is niet bekend. Er is in Nederland namelijk geen onderzoek gedaan naar het aantal mensen met de afhankelijke persoonlijkheidsstoornis in de algemene bevolking. In Noorwegen heeft 1,5% van de algemene bevolking een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis. In andere buitenlandse onderzoeken is het percentage lager. De percentages wisselen tussen de 0,1% tot 2,0%. Redenen hiervoor kunnen zijn: verschillen in onderzoeksmethode of diagnostische criteria of werkelijke culturele verschillen tussen landen.
Bij wie komt het voor?
  • Bij vrouwen komt deze stoornis ongeveer 1.5 tot 3 keer zo vaak voor dan bij mannen.[4;8]
  • De rol van leeftijd is onduidelijk. Het ene onderzoek geeft aan dat de stoornis op elke leeftijd even vaak zou voorkomen. Uit ander onderzoek  blijkt dat de afhankelijke persoonlijkheidsstoornis bij ouderen minder vaak voorkomt.
  • Mensen met een lagere opleiding hebben bijna 2 keer zo veel kans om een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis te ontwikkelen. Hetzelfde geldt voor een lager inkomen.
  • De belangrijkste bekende risicogroepen en risicofactoren worden in “oorzaken en risicofactoren” op deze website genoemd.
Comorbiditeit
  • 80% van de mensen met een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis in Australië hebben ook een andere persoonlijkheidsstoornis.
  • Een andere studie geeft aan dat de afhankelijke persoonlijkheidsstoornis één van de persoonlijkheidsstoornissen is die het minst vaak in combinatie met andere persoonlijkheids-stoornissen voorkomt.
  • 51% van de mensen met een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis heeft ook een borderline persoonlijkheidsstoornis
  • 29% heeft ook ooit een depressie gehad. Bij mensen zonder een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis is dat 9%.

Categorie: Geestelijke Gezondheidszorg Tags: buddyzorg, persoonlijkheidsstoornis, psychiatrie, verpleegkunde

Doorbreek je depressie

12 februari 2012 door Ger Dierx

Doorbreek je depressie: een werkboek voor de cliënt

Doorbreek je depressie – werkboek voor de cliënt

Categorie: Geestelijke Gezondheidszorg Tags: buddyzorg, depressie, psychiatrie, stemmingsstoornis, verpleegkunde

Diabetes en depressie, een zorgelijk samenspel

12 februari 2012 door Ger Dierx

Diabetes en depressie, een zorgelijk samenspel.
Mensen met diabetes hebben twee keer zo vaak last van depressies als mensen zonder diabetes.Een betere herkenning en behandeling van depressies kan de complicaties van diabetes helpen voorkomen. Herziening van de diabeteszorg is nodig, omdat de huidige zorg deze gecombineerde problematiek te weinig onderkent. Dit concludeert het RIVM op basis van literatuuronderzoek in opdracht van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS). Dit ministerie wil het aantal mensen met diabetes en diabetesgerelateerde complicaties terugdringen.

diabetes_depressie

Categorie: Chronische ziekten, Geestelijke Gezondheidszorg Tags: buddyzorg, depressie, diabetes, psychiatrie, stemmingsstoornis, verpleegkunde

“Voor mij hoeft het niet meer……” stemmingsstoornissen

12 februari 2012 door Ger Dierx

Powerpoint over Stemmingsstoornissen gemaakt door Hans Bremmers, docent aan Hogeschool Zuyd en oud-collega verpleegkundige bij PMS Vijverdal te Maastricht.

Powerpoint Stemmingsstoornissen

Door te klikken op link wordt powerpoint gedownload naar jouw PC.

 

Tekst bij powerpoint

Hoorcollege stemmingsstoornissen

Stemmingsstoornis: stoornis waarbij als belangrijkste kenmerk de stemming min of meer langdurig veranderd is, in de vorm van somberheid (depressie) of abnormaal verhoogde of geïrriteerde stemming (manie).

Depressie episode: minimaal 2 weken

  • anhedonie: onvermogen om van dingen te genieten.
  • moeite taken te beginnen of af te maken
  • besluiteloos
  • afname/toename gewicht
  • slaapklachten
  • remmingen, gejaagd, angstig geagiteerd (nerveus, zenuwachtig, opgewonden)
  • moeheid/gebrek aan energie
  • waardeloos voelen, schuldig voelen, zelfverwijt
  • zelfmoordgedachten
  • katatone kenmerken: niets doen, stil staan, stil zitten etc.
  • melancholische kenmerken: vitale kenmerken
  • wanhopig
  • lijden
  • psychotische kenmerken: hypochondrische waan, nihilistenwaan.

 manische episode: minimaal 1 week

  • overdreven uitgelaten of prikkelbare stemming
  • overdreven gevoel van eigenwaarde, zelfoverschatting
  • verminderde slaapbehoefte
  • spreekdrang
  • snel denken
  • verhoogde afleidbaarheid
  • doelgerichte activiteit
  • waanbelevingen en hallucinaties
  • kataton stuportoestand: spieren staan helemaal stijf

 gemengde episode: minimaal 1 week (bijna) elke dag manische en depressieve episodes.

Hypomane episode: minimaal 4 dagen

  • constante uitgelatenheid of prikkelbare stemming
  • afwijkend van gewone stemming
  • niet beantwoorden aan criteria manische episode (milder)

Stemmingsstoornis:

Depressieve/unipolaire stemmingstoornis:

  • eenmalig à 1 of meer depressieve episodes, geen manische of hypomane episodes, eenmalige episode.
  • recidiverend (terugkerend) à 2 of meer depressieve stoornissen in engere zin.
  • Dysthymie à minimaal 2 jaar, goede periode niet langer dan 2 maanden, minder ernstig dan eenmalige maar duurt langer.
  • NAO à niet anders omschreven, restcategorie. Hierbij is onduidelijkheid over diagnose. Dit kan zijn:
    • Te weinig gegevens
    • Tegenstrijdige informatie
    • Er wordt niet voldaan aan alle benodigde criteria.

Bipolaire stemmingstoornis: 

  • bipolair 1 à depressieve episode en 1 manische episode (vreemd ivm eenmalig, unipolair?). 6 typen, afhankelijk laatste episode:
    • eenmalig manisch
    • hypomaan
    • manisch
    • gemengd
    • depressief
    • niet gespecificeerd
  • bipolair 2 à in heden of verleden recidiverende depressieve en manische episoden.
  • Cyclothym à minimaal 2 jaar, talrijke episoden met hypomane en depressieve kenmerken, echter niet beantwoordend aan criteria manische of depressieve episoden. Nooit langer dan 2 maanden symptoomvrij.
  • NAO

Organische stemmingstoornis:

  • lichamelijk/somatisch
    • hersenziekte à Parkinson, MS, Huntingtond.
    • Ziekte hormoonvormende organen à schildklier, bijschildklier, bijnierschors, hyposfyse.
    • Gebrek aan vitamine (B12) of mineralen.
    • Kanker (alvleeskanker)
  • Middel
    • Hormoonpreparaten
    • Medicijnen tegen hoge bloeddruk en hartziekten
    • Drank, drugs of het acuut stoppen hiermee

ZUNG/SDS: self-rating depression scale. Niet om de diagnose te stellen, maar om te kijken of er evt vooruitgang/achteruitgang is.

DSM IV 2 specificatiecategorieën:

  1. specificaties van laatste stemmingsepisode
    1. licht, matig, ernstig zonder psychotische kenmerken, ernstig met psychotische kenmerken.
    2. Is er sprake van melancholische (vitale) kenmerken?
  2. specificatie van het verloop
    1. met of zonder herstel tussendoor
    2. Rapid cyching pattern: snel heen en weer schommelen.
    3. Met of zonder seizoenspatroon: SAD: seasanol affective desease, oftewel winterdepressie.

Op die manier ontstaat een duidelijker beeld van de ernst en aard van individuele stemmingsstoornissen.

Ethiologie:

  • Psychoanalytische opvattingen:

Fasen in jeugd niet goed doorlopen, d.m.v. onverwerkt verlies. Verlies leidt tot agressie tegen zichzelf, wat een depressie kan veroorzaken.

  • Leertheoretische opvattingen:

Depressies ontstaan als mensen niet hebben geleerd voldoende bekrachtigers aan de omgeving te ontlokken of als de omgeving te weinig bekrachtigers aanbiedt. Hierdoor ontstaat somberheid. De somberheid wordt (aanvankelijk) wél positief bekrachtigd en kan zich zo stabiliseren.

  • Cognitieve visie:

Beck à De denkschema’s die depressieve mensen gebruiken om de wereld betekenis te geven zijn negatief geladen. Dus constant denken: ‘Ik deug niet, de ander houdt niet van mij’.

Seligman (aangeleerde hulpeloosheidstheorie) à personen die ooit hebben ervaren dat hun acties en inspanningen niet leiden tot verbeteringen ontwikkelen negatieve denkbeelden over oorzaak en gevolg, die tot depressie kunnen leiden.

  • Systeemtheoretische benadering:

Depressie wordt veroorzaakt en in stand gehouden door interacties tussen cliënt en sociale omgeving (cultuur, vrienden, familie, maar vooral gezin).

  • Biologische benadering:

Genetische factoren. Verstoring neurotransmitters, hormonen, ontregeling van de biologische klok.

  • Life-eventbenadering:

Stressvolle momenten uit het leven in een vroege fase (verlies van een ouder, trauma op jeugdige leeftijd) maakt mensen vatbaar voor depressies op latere leeftijd. Altijd in combinatie met iets ander, bv omgeving, biologie etc. Wél samenhang, géén oorzaak.

Deze therapie is beetje weggehaald, omdat het eigenlijk een logische verklaring heeft.

Voor geen van de theorieën bestaat voldoende onderbouwing. Oorzaak bestaat uit meerdere factoren, bv aanleg, psychologische factoren, situationele factoren, somatische toestand etc.

Behandeling depressie:

–          medicatie

  • tricyclisch (klassiek) of modern
  • Werken allemaal op neurotransmitters (serotonine)

–          psychotherapie

  • Inzicht in achterliggende factoren
  • Verwerking ingehouden emoties

–          gedragstherapie

  • Meestal positieve bekrachtiging
  • Opdrachten om plezierige dingen te doen
  • Ontdekken dat het ‘toch wel lukt’ (Lewinsohn)

–          cognitieve therapie

  • Afleren van negatieve, onlogische denkpatronen
  • Vervangen van negatieve door positieve denkpatronen

–          biologische therapie

  • lichttherapie
  • Slaapdeprivatie à 3 dagen wakker houden, dan stijgt serotoninespiegel.
  • ECT àelectro shock therapie, narcose en spierverslappers. 2x per week, 5 weken lang. Dan gebeurt wat in de hersenen, wat is onbekend.

Behandeling manie:

–          medicatie

  • lithium à stabiliseren
  • jarenlang gebruik is vaak nodig
  • Soms in combinatie met anti-psychoticum, hierdoor sneller effect
  • Carbamazepine à anti-epilepticum

–          opname kliniek

  • Bieden van structuur
  • Beschermen tegen negatieve aspecten van de manie
  • Ontlasting van systeem

–          psychosociale begeleiding

  • Training van cliënt én systeem
  • Psychotherapie
  • Gezins- en/of relatietherapie

10 tips voor de omgang:

  1. Laat je niet meeslepen in een depressie
  2. Blijf aandacht geven ook al treedt geen verbetering op
  3. Geef geen actieve adviezen zoals ‘kop op, blijf vechten’
  4. Laat je eigen onmacht zien, geef aan het ook niet te weten
  5. Neem geen zaken over, laat de cliënt zelf bepalen
  6. Onderzoek je gevoelens ten opzichte van de cliënt en onderzoek hoe ze ontstaan
  7. Bespreek negatieve gevoelens in het team en maak een plan hoe je hiermee om wil gaan
  8. Bij manie: stel grenzen, kap af, dam in, voorkom uitputting en overprikkeling
  9. Praat langzaam, blijf rustig, beweeg afgemeten
  10. Houd afstand

 

Categorie: Geestelijke Gezondheidszorg Tags: bipolair, buddyzorg, depressie, manie, psychiatrie, stemmingsstoornis, verpleegkunde

Stemmingsstoornissen

12 februari 2012 door Ger Dierx

Kennis over de stemmingsstoornissen op zich stellen we met deze tekst ter beschikking van een zo ruim mogelijk publiek. De inhoud kan gebruikt worden in het kader van begeleiding, vorming en consulentenwerking.
In een eerste deel geven we informatie over stemming. We bepalen waar stemming van afhangt, wat we als gewone, normale stemming beschouwen en vermelden de verschillende soorten stemmingsstoornissen. We kijken naar het voorkomen van de soorten stemmingsstoornissen in de brede populatie.
In een tweede deel wordt de depressieve episode beschreven. Naast het voorkomen en het verloop van depressie komen uiteenlopende verklaringen voor depressie aan bod. Tevens wordt uitvoerig ingegaan op de behandeling van depressie.
In een derde deel wordt de bipolaire stoornis beschreven. Naast het voorkomen en het verloop van bipolaire stoornis komen verklaring en behandelingen voor bipolaire stoornis aan bod.

stemmingsstoornissen

Categorie: Geestelijke Gezondheidszorg Tags: bipolair, buddyzorg, depressie, manie, psychiatrie, stemmingsstoornis, verpleegkunde

Psycho-educatie bij depressie (en relevante websites)

12 februari 2012 door Ger Dierx

Psycho-educatie is een belangrijk onderdeel van de behandeling van depressieve stoornissen omdat het bij de patiënten en hun betrokkenen de kennis en inzicht in de ziekte vergroot, het de gelegenheid biedt om vragen en zorgen te bespreken, en deelnemers aan het programma herkenning bij elkaar kunnen vinden. Hierbij wordt uitgegaan van de veronderstelling dat psycho-educatie het herstelproces van de patiënt ten goede komt omdat hij/zij beter kan begrijpen wat hij/zij heeft en welke factoren bij het herstel daarvan allemaal een rol kunnen spelen. In de nieuwe richtlijn voor de behandeling van depressie wordt psycho-educatie als eerste stap geadviseerd. Het programma Psycho-educatie bij depressie bestaat uit twee complete modules: basisprogramma en vervolgprogramma. Hulpverleners die zich bezighouden met de begeleiding van patiënten met depressieve stoornissen kunnen met behulp van deze modules volledige groepsprogramma’s psycho-educatie voor patiënten en hun betrokkenen organiseren.

Relevante websites 

www.labyrint-in-perspectief.nl

www.rebio.nl

www.stichtingpandora.nl

www.depressie.pagina.nl

www.czmedicinfo-enceclopedie.nl

www.spreekuurthuis.nl

www.zwaarweer.nl

www.depressie.nl

www.trimbos.nl

 

Categorie: Geestelijke Gezondheidszorg, Vrijwilligerswerk Tags: bejegening, buddyzorg, depressie, psychiatrie, stemmingsstoornis, verpleegkunde

Tips en aandachtspunten in de begeleiding van depressieve patiënten

12 februari 2012 door Ger Dierx

TIPS

  • Ondersteun de patiënt zonder goed bedoelde adviezen of positieve babbels. Hierdoor kan de patiënt zich onbegrepen en nog somberder gaan voelen (bijvoorbeeld: ‘Kop op…, je moet er tegen vechten’ of ‘Straks komt je zoon­tje op bezoek, daar zul je wel wat van opknappen’). Gebruik zinnen als: ‘Het is naar dat u zich zo slecht voelt, is er iets wat u op dit moment wel prettig vindt?’
  • Depressieve patiënt hebben ’s morgens vaak ernstige start­problemen. Als verzorging in de ochtend niet strikt noodzakelijk is, doe het dan op een ander moment van de dag.
  • Geef de patiënt uitleg. Acceptatie en erkenning zijn zeer belangrijk. Verwijs naar patiëntenverenigin­gen en zelfhulpo!ganisaties bij ontslag. Steun is heel belangrijk voor het herstel en het voorkomen van recidieven.
  • Let ook op het slaap-waakritme van de patiënt. Stimuleer de patiënt overdag uit bed te komen en bied kleine activiteiten aan. Stel de doelen echter niet te hoog.
  • Betrek de patiënt bij het sociale leven op de afdeling. Zorg voor de nodige prikkels op een dag. Een eenpersoonskamer is niet aan te raden.
  • Het is voor het ontstaan van een vertrouwensband prettig om zoveel mogelijk een vaste ver­pleegkundige toe te wijzen.
  • Let erop dat de patiënt niet steeds afhankelijker wordt en dat hij de verantwoordelijkheid voor zijn eigen gedrag accepteert. Geef bij initiatieven van de patiënt positieve feedback. Dit vergroot het gevoel van eigenwaarde.
  • Let op de voedsel- en vochtinname. Geef kleine hoeveelheden voedsel. Een bord vol is niet te overzien vanwege de verminderde eetlust.
  • Let op de defecatie. Obstipatie komt veel voor bij depressies. Vraag eventueel om medicamen­teuze ondersteuning.
  • Stimuleer de patiënt bij de ADL, ook als hij dit zelf niet zo nodig vindt. Stel bijvoorbeeld een gestructureerd dagprogramma op.
  • Wanneer een patiënt erg somber is, is het belangrijk te informeren naar mogelijke gedachten aan de dood. Wanneer er een doodswens bestaat. moet een psychiater of consultatief psy­chiatrisch verpleegkundige op de hoogte worden gesteld. Inschatting van het suïciderisico is noodzakelijk.

AANDACHTSPUNTEN

  • Het is niet gemakkelijk om te gaan met depressieve patiënten. Je kunt te maken krijgen met je eigen gevoelens van onmacht. De muur van negatieve gedachten en gevoelens van de patiënt is moeilijk af te breken. Stel dus niet te hoge doelen en laat je niet meeslepen in de negatieve gedachtegang. Bespreek de situatie daarom regelmatig met collega’s en geef op tijd aan wanneer iemand anders de zorg moet overnemen.
  • Mensen met een depressie kunnen claimend zijn in hun gedrag, zich afhankelijk opstellen, regressief gedrag vertonen of geagiteerd zijn. Dit kan irritatie opwekken bij de hulpverlener. Wees je hiervan bewust en zorg voor een professionele attitude.

Verder is het belangrijk om voldoende aandacht te besteden aan de familie en naasten van de patiënt. Zij hebben het vaak erg moeilijk met de toestand van de patiënt. Geef voorlichting over de depressie, zodat zij het gedrag begrijpen en ze misschien ook iets kunnen doen voor de patiënt.

Categorie: Geestelijke Gezondheidszorg, Vrijwilligerswerk Tags: bejegening, buddyzorg, depressie, psychiatrie, stemmingsstoornis, verpleegkunde

Presentie vergt moed

12 februari 2012 door Ger Dierx

Op 13 mei presenteerden prof.dr. Mieke Grypdonck en prof.dr. Andries Baart hun boek ‘Verpleegkunde en Presentie’. Daarin onderzoeken zij wat de presentiebenadering kan betekenen voor de verpleegkunde.
Het verslag van hun zoektocht-in-dialoog zet aan tot een herbezinning op de kern van het verplegen en de uitoefening van het vak.

2008_TvZ_6_Presentie vergt moed

Categorie: Geestelijke Gezondheidszorg, Ouderenzorg Tags: bejegening, buddyzorg, presentie, psychiatrie, verpleegkunde

  • « Vorige
  • 1
  • …
  • 10
  • 11
  • 12
  • 13
  • 14
  • Volgende »

Tags

ADHD agressie aids Andries Braat angst begeleiding bejegening bipolair Braat buddyzorg chronische ziekte cronische ziekte dementie depressie familie geweld hiv hiv en aids homo homoseksualiteit informatie jongeren manie opvang ouderenzorg persoonlijkheidsstoornis presentie presentiebenadering presentietheorie preventie psychiatrie religie rouw rouwverwerking scholen seksualiteit soa stemmingsstoornis suicide suicidepoging verdriet verlies verpleegkunde voorlichting zorg

Buddyzorg Limburg

Positieve Gezondheid

Overzicht 6 dimensies van Positieve Gezondheid met bijbehorende vragen   Lichaamsfuncties (hoe gaat het lichamelijk met u?) Ik voel mij gezondIk voel mij fit Ik heb geen klachten en pijnIk slaap goedIk eet goedIk herstel snel … [Lees meer ...]

Meer Buddyzorg Limburg

Chronische ziekten

ik en eenzaamheid

Wat is eenzaamheid eigenlijk?  Zijn er verschillende soorten eenzaamheid? Wat zijn de symptomen van eenzaamheid? Wat zijn oorzaken van eenzaamheid? Hoe weet je of je eenzaam bent? En kan je zelf echt wat doen aan eenzaamheid? Om achter … [Lees meer ...]

Meer chronische ziekten

HIV en AIDS

Meer HIV en AIDS

Homoseksualiteit

homo zijn doet pijn

… [Lees meer ...]

Meer homoseksualiteit

Ouderenzorg

Voor je familie zorgen dat is gewoon zo…..

Voor je familie zorgen? Dat is gewoon zo Mantelzorg bij allochtonen. Mantelzorg bij Antillianen, Surinamers, Marokkanen en Turken in Nederland. bron: Purmerend, Juni 2007Dit is een uitgave van PRIMO Noord-HollandAuteursIbrahim Yerden, senior … [Lees meer ...]

Meer ouderenzorg

Psychiatrische verpleegkunde

Waarom Obesitas in de GGZ behandeld moet worden

… [Lees meer ...]

Meer psychiatrische verpleegkunde

Copyright © 2025 · Ger Dierx

Copyright © 2025 · Ger Dierx op Genesis Framework · WordPress